27 OCTOBER 1947
741
wijziging in Uw College de onderlinge verhoudingen niet hebben ge
schaad.
Door een goede verhouding ontstaat een vruchtbare samenwerking en
door een goede samenwerking zijn de belangen der Gemeente het
meeste gediend-
Deze samenwerking vindt mede zijn grondslag in de eerbiediging van
eikaars standpunt waarop onzerzijds gerekend kan worden voor zover
tenminste de principes niet in strijd zijn met de Christelijke beginse
len, daar alleen deze door onze fractie als basis worden beschouwd.
Mijnheer de Voorzitter deze alg- besch- wens ik te beëindigen, met het
uitspreken van de hoop dat de Raad met Gods zegen voor het komende
begrotingsjaar veel goeds tot stand mag brengen.
De heer JONGBLOED zegt het volgende:
Mijnheer de Voorzitter. De algemeene beschouwingen die ik als
voorzitter van de raadsfractie van de P.v.d-A- bij deze begroting meen
te moeten houden, zijn voornamelijk van politieke aard.
Burgemeester en Wethouders onthouden zich in hun antwoord zorg
vuldig van politiek en zijn zelfs met geen enkel woord ingegaan op de
suggestie om ons eens te vertellen hoe zij zich gevoelen in een samen
stelling, waarbij ook de P.v-d-A- vertegenwoordigd is. Ik ben zo vrij
om uit het feit dat niet gereageerd is op de opmerking in het centraal
rapport althans aan de Raad niet gebleken is, dat de tegenwoordige
samenstelling schade berokkent aan de homogeniteit van het college,
te concluderen, dat wie zwijgt, stemt toe, maar dat ik een ruiterlijke
erkenning meer op prijs zou hebben gesteld.
M- d- V. Een jaar is gauw voorbij en zo is ook het jaar, dat ligt tus
sen de behandeling der begroting voor 1947 en die der begroting voor
1948 vlug voorbij gegaan en, gelukkig maar, vrij rustig verlopen-
Nadat de wethoudersbenoeming, die de gemoederen danig in bewe
ging heeft gebracht, uiteindelijk tot een bevredigende oplossing was
gekomen, is er eigenlijk in de Raad slechts één punt geweest, dat tot
ernstig meningsverschil aanleiding heeft gegeven en wel de kwestie
van al- of niet gemengd zwemmen. Een kwestie die door de machts
positie van de K.V.P- voorlopig wel haar beslag heeft gekregen, maar
daarmede niet voor altijd van de baan is. Temeer niet omdat dit
onderwerp thans is terecht gekomen in het vaarwater van de alge
mene politiek. Wees gerust, M- d- V., ik zal dit onderwerp thans niet
opnieuw in den breede in discussie brengen, maar moet daaromtrent
toch een paar algemene opmerkingen maken.
In de eerste plaats deze, dat daarbij zowel in deze Raad als in de
Tweede Kamer de macht van het aantal ook in een democratisch ge
regeerd land als het onze nog altijd een belangrijke rol speelt. In de
Raad was het een meerderheid die aan de minderheid de gelegenheid
onthoudt om zelfs binnen zeer bepaalde grenzen vrij te zijn in haar
doen en laten. Weliswaar naar mijn overtuiging niet zozeer omdat
men die minderheid persé ook aan banden wil leggen, maar meer uit
vrees, dat die minderheid in de praktijk wel eens een meerderheid
zou kunnen blijken te zijn, maar dit doet aan het feit op zichzelf niets
af- In de Tweede Kamer was het eigenlijk precies omgekeerd- Het
amendement van de K.V.P. beoogde om in die delen van het land waar
gemeng zwemmen toegestaan is, aan de minderheid die daartegen be
zwaren heeft, de gelegenheid te openen, dat de sexes afzonderlijk kun
nen zwemmen. Een voorstel waartegen ook wij op zichzelf geen be
zwaren hebben, omdat wij die minderheid die gelegenheid niet willen
onthouden, maar waartegen en m-i- terecht, Minister Drees het be-