27 OCTOBER 1947 745 lendheid, waarmede U ieder van ons de gelegenheid geeft om zijn mening te laten horen- Het is mijn bedoeling te doen uitkomen, dat de oorzaak althans ten dele schuilt in het feit, dat de Raad te weinig een eenheid vormt om de leiding te nemen en dat anderdeels Burgemeester en Wethouders zich te weinig bewust zijn, dat de Raad aan het hoofd der gemeente staat en daardoor meerdere malen een terughoudendheid betonen en maatregelen treffen die niet tot de conservatoire, maar tot de wetgevende behoren en pas achteraf gefiatteerd worden. Voorbeel den hiervan put ik uit het antwoord van Burgemeester en Wethouders op het centraal rapport en uit voorvallen van de laatste tijd. Het zijn de volgende- Op blz. 2 wordt gezegd met betrekking tot mutaties in leidende functies: „Wij hebben er geen bezwaar tegen, voor zover mogelijk, ge wenst geachte mededelingen over getroffen voorzieningen, waartoe ons college bevoegdheid heeft, te verschaffen- Het zou echter tot een om slachtige werkwijze leiden, indien wij reeds vóór het treffen der voor zieningen, daarover inlichtingen zouden verstrekken"- M.a.w. M- d. V-, als jullie dat nu zo graag willen, zullen wij U de gevraagde gegevens niet onthouden, maar maak het ons niet te lastig. Ik heb ernstig be zwaar tegen de houding welke Burgemeester en Wethouders menen hier ten aanzien van de Raad te mogen innemen. Uit niets blijkt, dat de Raad vooraf inlichtingen wenst, integendeel door hierbij in het cen traal rapport het vroegere gemeenteverslag aan te halen, blijkt reeds dat men slechts op het oog heeft, het zo nu en dan ontvangen van een overzicht, waaruit men de gewenste gegevens kan putten.- Stel U voor, dat Burgemeester en Wethouders wel bezwaar zouden hebben. Zij be grijpen niet of willen niet begrijpen, waarom het hier eigenlijk gaat. Hoewel de vraag niet van mij is, weet ik stellig dat ik mij tot tolk van de vergadering maak, als ik zeg, dat het uitsluitend hierom gaat, dat de raadsleden individueel op de hoogte wensen te zijn van het voor naamste wat er in de keuken van het college wordt gebrouwen en meer speciaal van datgene wat naar buiten bekend wordt, zodat men herhaaldelijk te horen krijgt. „Gut, weet jij dat niet, jij bent toch lid van de Raad?" Als Burgemeester en Wethouders gezegd hadden, als inderdaad de Read prijs stelt op hetgeen hier door meerdere leden wordt gevraagd, dan zullen wij in het vervolg periodiek de bedoelde gegevens verstrekken, dan was daarmede de kous eenvoudig af ge weest en zouden geen aanmerkingen zijn gemaakt over de houding van Burgemeester en Wethouders tegenover de Raad. Ik stel er prijs op, dat Burgemeester en Wethouders hun antwoord alsnog in die zin wijzi gen en op enigerlei wijze een positieve toezegging doen- Wensen zij daaromtrent een uitspraak van de Raad, dan zal ik een voorstel in die geest indienen. Bovenaan op blz. 3 treffen wij diezelfde houding aan- Geen verontschuldiging voor het niet inlossen der daar bedoelde be lofte, geen toezegging dat dit alsnog zal gebeuren, maar alleen het con stateren van een onmogelijkheid, wat ik niet kan aannemen, om in een jaar tijd een overzicht te maken van de personeelsbezetting en salariëring, voor zover deze onder hoofdstuk II valt, het suggereren dat- men er toch niet veel aan heeft, wat niet ter beoordeeling van Burge meester en Wethouders staat als de Raad het niettemin wenst, niet de toezegging dat het alsnog zal gebeuren, maar de verklaring, dat het in een veel eenvoudiger vorm wel zou kunnen, een vorm nota bene die klaar ligt, omdat die reeds naar Ged. Staten gaat. Ook hier acht ik alsnog een positieve toezegging en nakoming van de toezegging op haar plaats, als correctie op het thans gegeven ant woord. De volgende zinsnede ademt dezelfde geest- Er wordt in het centraal

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1947 | | pagina 745