748 27 OCTOBER 1947 Gaarne erken ik volmondig met Burgemeester en Wethouders dat een groeiende stad ruimte nodig heeft en dat deze groei niet zonder meer gestopt of verwrongen mag worden alleen omdat er tuingronden in de weg liggen- Daartegenover moet ik een zeker voorbehoud maken tegen de door Burgemeester en Wethouders geopperde stelling dat bij een natuurlijk groeiende stad verschuiving onvermijdelijk is. Ik moet hiertegen n-1. opmerken dat naar mijn mening de meest in tensieve vorm van tuinbouw over de best beschikbare gronden moet kunnen beschikken wil de grote hoeveelheid arbeid, die in deze be drijfsvorm gestoken moet worden lonend blijven. Zou zich het geval voordoen dat in de gemeente Breda zich een stuk grond bevind van een zodanige aard dat er binnen de gemeentegrenzen geen gelijkwaardig stuk meer wordt gevonden, noch ook een stuk ge lijkwaardig te maken zou zijn, dan meen ik dat het uitbreidingsplan zou moeten wijken voor de tuinbouwbelangen. Of 'n dergelijk geval zich hier voordoet is alleen uit te maken door een bodemkartering, die gebaseerd is op een vergelijkend onderzoek der voorkomende bodemtypen. Brengt een dergelijk onderzoek aan het licht dat aard en hoeveelheid van de beschikbare grond van dien aard is dat tegen verschuiving geen bezwaar kan worden gemaakt, dan vordert niet alleen het gemeente belang, (men denke slechts aan de grondstoffen voorziening der con- servenindustrie en aan de veiling), maar ook het nationale belang (in het afgelopen jaar bracht de land- en tuinbouw 48°/» der deviezen op), dat op grond van de resultaten der bodemkaart aan de verdreven tuin ders een stuk grond wordt aangewezen waarvan zij menselijkerwijze gesproken niet meer verdreven zullen worden- Er dient in dat geval in het uitbreidingsplan dus een tuinbouw areaal gereserveerd te worden. Ten slotte moge ik nog opmerken dat een dergelijke Bodemkaart niet alleen voor de verdediging van de Tuinbouwbelangen zin heeft, zij kan ook voor het ontwerpen der bebouwing haar grote nut hebben zoals bewezen is o.a- bij het uitbreidingsplan in Schiedam. De bodemkaart maakt het n.l- mogelijk de bebouwing aan te passen aan het natuurlijk gegeven landschap- Prof. Bijhouwer merkt in het Maartnummer van dit jaar van het Tijdschrift voor Volkshuisvesting en stedebouw over het Schiedamse plan op: dat het resultaat van deze samenwerking tussen natuur en techniek iets werd, dat nooit zou hebben kunnen ontstaan uit de „vormwil" van de ontwerpers. Naar aanleiding van deze opmerkingen zou ik Burgemeester en Wethouders gaarne willen vragen. Ie- of zij zich met mijn zienswijze in deze kunnen verenigen; 2e. zo ja, of zij dan bereid zijn een bodemkaart van het betrokken gebied te doen vervaardigen en de consequenties daaruit te aanvaar den- Ik dank U. De heer DE RUITER zegt het volgende: Mijnheer de Voorzitter- Toen ik deze algemene beschouwingen ging voorbereiden had ik zo het idee, dat er het afgelopen jaar door deze Raad vele en belangrijke zaken zijn behandeld. Al recapitulerende bleek dit inderdaad het geval. Het college van Burgemeester en Wet houders en niet het minst het personeel van de gemeentelijke diensten komt hiervoor alle waardering toe- Tevens ontdekte ik echter een ten dens in al dit werk, welke ieder objectief beschouwer tot nadenken moet stemmen. Verleden jaar heeft de heer van Houten bij de alge-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1947 | | pagina 748