752
27 OCTOBER 1947
ten van den heer Brinkerhof zal uitlokken wil ik daarom toch nog
maals het voorstel doen althans voor een gedeelte van de stad of voor
een bepaalde wijk afstand te doen van het hier steeds gehuldigde prin
cipe van ieder gezin zijn eigen woning en het huis met het tuintje-
Laten Burgemeester en Wethouders zich in ieder geval eens orienteren
t.a.v- wat er in andere plaatsen op dit gebied gebeurt.
Tenslotte wil spreker nog een opmerking maken aan het adres van
de heer Meijs die gezegd heeft dat alleen de christelijke beginselen
basis kunnen zijn van de samenwerking van zijn fractie met andere
fracties. Spreker wil hierbij opmerken dat ook humanistische of on
kerkelijke beginselen een grondslag voor samenwerking kunnen vor
men- Vervolgens ondersteunt hij de opmerking van de heer Jongbloed
dat de Raad door Burgemeester en Wethouders over verschillende
kwesties meer op de hoogte dient te worden gehouden- Wat de opmer
king betreft van de heer Schjjen over bodemonderzoek zou spreker
willen opmerken dat dit onderzoek in groot verband dient plaats te
hebben en toch zeker moet worden uitgebreid tot de gemeente Beek
N.B-
De heer VERHAAK zegt het volgende.
Mijnheer de Voorzitter. Naar aanleiding van het verzoek dat gedaan
werd in het centraal rapport der afdelingen betreffende het verstrek
ken van meerdere gegevens over sollicitanten voor bepaalde functies,
en het daarop gegeven antwoord van Burgemeester en Wethouders wil
ik over dit onderwerp enkele opmerkingen maken.
Het komt mij voor dat deze aangelegenheid onze volle aandacht ver
dient en ik wil dan ook over dit onderwerp een beschouwing in meer
algemene zin houden waaruit dan de conclusie getrokken kan worden.
Tot voor ongeveer 15 jaar werd bij sollicitanten naar een bepaalde
functie vrijwel steeds volstaan met een onderzoek door een arts, om na
te gaan of bij de candidaat geen afwijkingen aanwezig waren, welke
hem ongeschikt maakten voor een met name genoemde betrekking-
Dit onderzoek moest zodanig gezien worden dat zowel de geschiktheid
van de persoon als de geschiktheid voor het werk daarin tot uiting
kwamen-
Zo moest b-v. een persoon welke rheumatische verschijnselen had,
ongeschikt geacht worden voor werk in een natte of vochtige omgeving.
Niet omdat hij dit werk niet kan verrichten, maar omdat het werk
voor zijn gezondheid nadelig was. Omgekeerd moest een persoon met
een hartkwaal ongeschikt worden geacht voor zwaar lichamelijk werk,
niet alleen omdat dit nadelig voor hém was, doch ook en vooral omdat
hij tot dat werk gezien zijn afwijking niet in staat was.
Niet alleen op lichamelijk doch ook op psychisch terrein werd de
mening van de medicus verwacht. Zo werd b-v. een pe^oon welke bij
de keuring met opzet verzweeg bepaalde ziekten te hebben doorge
maakt om kans van afkeuring te voorkomen, dikwijls alleen al uit dien
hoofde ongeschikt geacht voor een bepaalde betrekking-
Een andere keer vond iemand het niet nodig bij herhaalde oproepen
om te verschijnen, bericht van verhindering te geven. Ook dit gaf een
kijk op bepaalde karaktereigenschappen. En zodoende krijgt dan ook
de keurende medicus een algemene indruk van de candidaat zowel
tijdens het onderzoek als door de omstandigheden welke zich rondom
een geneeskundig onderzoek vormen, en wel niet alleen over het
lichamelijke doch ook over de psyche van de candidaat.
Gezien het ambtsgeheim van de medicus is het feitelijk overbodig U
mede te delen dat deze rapporten niet overgelegd werden en worden