756 27 OCTOBER 1947 De heer VAN GILS zegt het volgende: M. de V. Sta mij toe, dat door mij bij deze Alg- Beschouwingen nog maals het vraagstuk betreffende de classificatie, ingevolge het Bezol diging Besluit Burgerlijke Rijks Ambtenaren onder de aandacht van uw College en den Raad wordt gebracht. Het antwoord van Burgemeester en Wethouders op de vraag gesteld in het Centraal Rapport betreffende deze classificatie is alleszins be vredigend om reden ik er van overtuigd ben, dat door uw College, zowel schriftelijk als door middel van het gesprokken woord, alles in het werk is en wordt gesteld Breda te herclassificeren- Duizenden met mij kunnen niet aan den indruk ontkomen dat hier van willekeur .sprake is. Zo lang aan deze schrijnende onrechtvaardigheid geen einde is geko men en zo lang aan deze rechtmatige verlangens geen genoegdoening is gegeven, zal ik op gepaste en geoorloofde wijze, daar waar dit moet ge schieden, mijne stem hiertegen blijven verheffen. Het moge er dan mogelijk een zijn van die „eens roepende in de Woestijn-" Voor zulk 'n primair belang onzer gezinnen en de waardigheid van onze stad zal ik mede blijven strijden. Burgemeester en Wethouders zijn van mening, dat de gedane ver zoeken niet om principiële reden werden afgewezen, maar dat deze alleen berusten op opportunistische gronden. Zeker, wij begrijpen heel goed, dat de Regering de rust in de bezol digingsfeer wenst- Ook wij wensen deze- Maar de gewenste rust zal en kan nooit komen, vooraleer er aan deze vernederende onrechtvaardigheid een einde is gekomen, zolang de Regering zich over deze materie in nevelen hult. Het Tweede Kamer lid, de heer Peters heeft daarom op 31 Juli j-1- den. Minister van Bin nenlandse Zaken vragen gesteld, omtrent de gronden, waarop naar de mening van de Regering de classificatie berust. Ter uwer oriëntering zal ik U, voorzover U dit niet bekend mocht zijn, de vragen en antwoorden in extenra kenbaar maken. 1. Wil de Minister mededelen of de verschillen in kosten van levens onde-houd voor gehuwden en ongehuwden in de gemeenten der eerste, tweede en derde klasse de grondslag vormen voor de klasse-aftrek van de ambtenaren en onderwijzers? 2- Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is de Minister dan bereid mede te delen op welke gerechtvaardigde grondslag de gerechtvaardigd is? 3. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoo?-d, is de Minister dan bereid aan de hand van cijfers aan te tonen, dat deze grondslag klasse-aftrek dan wel berust? Antwoord van de heer Beel, Minister van Binnenlandse Zaken. (In gezonden 4 September 1947). 1. Bij het invoeren van een gemeente-klasse-aftrek op de salarissen van de burgerlijke Rijksambtenaren en het onderwijzend personeel hebben de verschillen in kosten van levensonderhoud voor gehuwden en ongehuwden in de onderscheidene gemeenten zeer zeker een rol gespeeld. Daarnaast hebben in het verleden echter andere elementen de thans nog vigerende gemeenteclassificatie beïnvloed- In dit verband mogen als voorbeeld worden genoemd de verschillen in gemeentelijke belastingdruk, het peil der huishuren en de z-g. imponderabilia. De ondergetekende geeft toe, dat de geldende classificatie, omdat de oor spronkelijke grondslagen grotendeels een andere waarde hebben gekre-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1947 | | pagina 756