17 JANUARI 1947 525 ook dit punt onder oogen zal zien. Spr. stelt voor, die commissie met het te nemen raadsbesluit in kennis te stellen. De heer VAN OYEN zegt het volgende: Mijnheer de Voorzitter, Uit het ontwerp-besluit lees ik, dat het wenschelijk wordt geacht, dat de jeugd uit de avond-bioscoopvoorstellingen wordt geweerd. Bedoeld zal zijn de jeugd tot 18 jaar. Mijnheer de Voorzitter, er bestaat naar ik meen een centraal keu ringsorgaan daarnaast hier in het zuiden een plaatselijk keurings orgaan, en naast deze organen te Breda een Bioscoop-Commissie. Mij dunkt deze instellingen moeten ons volledig vertrouwen kunnen hebben, en moge ik U vragen, zijn deze instellingen of is althans de laatste over de onderhavige materie gehoord, en wat is hun oordeel7 Verbieden, is gemakkelijk, doch met het verbieden stelt men zich min of meer in de opvoedingssfeer, en moet men iets anders ervoor in de plaats geven. Leidt het verbieden niet voor de jeugd, die er 's avonds persé uit wil, tot straatslenteren en wordt gevolgd door straat-schenderij? Dan is het geneesmiddel erger dan de kwaal. Een of een paar middag-voorstellingen zegt zoo weinig. Laten we ons eens even verplaatsen in het alledaagsche, soms menigmaal zeer eentonige werk van de fabrieksjeugd, die dag aan dag hetzelfde sleur-werk moet verrichten en na het eindigen van de dagtaak dan ook eens graag een film wil zien. Dat nu is hun bij middagvoorstel lingen onmogelijk. Ik denk daarbij nog aan leerlingen van onderwijs inrichtingen, die somtijds geen middagen vrij zijn. M.i. is er grooter gevaar voor de jeugd van 18, 19 en 20 jaar in het bezoeken der voor stellingen dan voor de jeugd van 1418 jaar, die menigmaal de fines ses, waar het om gaat, nog niet begrijpt. Volkomen eens ben ik het met hetgeen dezer dagen te lezenl stond in de Bredasche Courant: „Het probleem is eerst opgelost, wanneer de film niet meer een middel tot bevrediging van een massale zucht naar vergetelheid en sensatie is, doch een zaak van onze eigen be schaving, van ontspanning, van ware kunst en geestelijke inhoud." Warq deze motie in een der grootere plaatsen boven den MoerdijK ingediend, de heer Meys zou mij onmiddellijk naast zich vinden, om dat wellicht mede door het bioscoopbezoek het zedebederf aldaar zooveel grooter is dan hier, dank zij dan bovenstaande instanties, die hier remmend werken. Mijnheer de Voorzitter, in „De Stem'f van 8 Jan. j.l. komt een be richt voor, meldende dat de Minister van Binnenlandsche Zaken op korten termijn een Commissie heeft samengesteld, die het bioscoop vraagstuk inj al zijn geledingen zal hebben te onderzoeken; op grond hiervan komt het mij voor, dat deze motie een vooruitloopen is op de op korten termijn volgende wettelijke regeling en moge ik U voor stellen deze aangelegenheid alsnog te willen aanhouden en een besluit van hoogerhand af te wachten. Mocht Uwe Raad in meerderheid anders beslissen, dan roep ik van deze plaats met de grootste klem de daarvoor in aanmerking komende vereenigingen toe: Zorgt gij ervoor, dat in scholen, iri fa brieken tijdens de schafturen en dergelijke, goede films worderi ver-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1947 | | pagina 525