530 17 JANUARI 1947 Wethouder STRUYCKEN gelooft, dat doorvoering van het stand punt van den heer Heer in dit geval juist falikant zou werken; er zijn namelijk veel Katholieke en Christelijke kinderen op de school aan de Viandenlaan. De heer HEER zegt, dat het zoo redeneerende gewenscht zou zijn een voorstander van het bijzonder onderwijs te benoemen.' Een voor stander van het openbaar onderwijs zal de school voor Christelijke kinderen echter niet onaantrekkelijker maken. Spr. wijst in dit ver band op de Nutsschool. Daarop wordt overgegaan tot stemming. Er worden uitge bracht 34 stemmen, waarvan 28 op den heer Nollen, 2 op den heer Krul en 4 op den heer ten Have. Zoodat de heer J. C. A. M. Nollen is benoemd tot hoofd van de openbare lagere school aan de Viandenlaan. De VOORZITITER heeft nog een onderwerp, namelijk de kwestie van de noodlijdendheid der Gemeente. Spr. leest een brief van den Commissaris der Koningin voor,1 gedateerd 4 Januari 1947, betreffende de naleving van algemeene voorwaarden noodlijdende gemeenten. B. en W. staan op het standpunt en de Raad was het indertijd daar mede eens zich niet noodlijdend te verklaren. De vraag is nu, of wij op dit standpunt zullen doorgaan. Als het Rijk verklaart, dat Breda een bijdrage krijgt, dan zijn wij verplicht voor 1946 wel een verklaring van noodlijdendheid af te leggen. Men wil daaraan echter ook de voorwaarden der noodlijdendheid verbinden voor de jaren 1947 en 1948. Dit is niet volgens de wet. B. en W. wilden nu schrij ven, dat de Gemeente zich houdt aan de wet en zich niet voor de toekomst wil vastleggen. Spr. vraagt, of de Raad zich hiermede kan vereenigen. De heer JONGBLOED vreest, dat Breda ook zal moeten capitulee- ren evenals Bloemendaal. De VOORZITTER: Het gaat erom, dat wij ons in wezen niet nood lijdend achten. Gaat de Raad ermede accoord, dat B. en W. de zaak tot in hoogste instantie uitvechten? Niemand hiertegen eenige bedenking te kennën gevende, wordt dienovereenkomstig besloten. Rondvraag De VOORZITTER verzoekt niet met allerlei kleinigheden te komen. B. en W. hebben al vellen vol met dergelijke wenschen; dit werkt maar remmend. 1. De heer VAN OOSTERHOUT zegt, dat de heer Laurey in de vorige raadsvergadering een woningkwestie heeft aangeroerd. Spr. heeft daarover het rapport van de Woningnoodcommissie ingewonnen; hij doet daarvan voorlezing. De heer LAUREY verklaart, dat zijn bezwaar in hoofdzaak was,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1947 | | pagina 530