818
1 DECEMBER 1947
was in 's-Hertogenboseh en iets vernomen hebben van mijn bestuur te
Roosendaal. Dat ik het markante grijze hoofd van de oud-burgemeester
van den Bosch, Mr. van Lanschot, onder de gasten zie, verheugt mij
uitermate. Hij mag het nog wel eens horen, dat zijn exempel van on
kreukbaarheid en toewijding voor mij meer bevruchtend heeft gewerkt
dan zijn bezielend woord ooit kon doen. Het feit, dat Gij, medebe
stuurders en oud-medebestuurders van Roosendaal mij uitgeleide deed
naar Breda, stemt mij tot dankbaarheid. Ik moge naar Vondels woord
U toevoegen: „Al laat ik U alleen, Uw vriendschap en gedienstighean
staan eeuwig in mijn hart geschreven!"
In mijn bestuur zal ik mij door niets anders laten leiden dan door
het belang van de gemeente Breda in het raam van het algemeen lands
belang. Ik wil dat belang bevorderen naar mijn best vermogen. Daarbij
stel ik mij op Katholieke grondslag, welk geloof onze arbeid onderge
schikt acht aan en alleen ziet als een middel tot het bereiken van het
eeuwig welzijn van de mens. Tevens leerde mij dat geloof, dat elk
mens mijn broeder is, dat ik hem lief moet hebben als mijzelf. Maar
met deze Christelijke leer is verenigbaar mijn overtuiging, dat een
burgemeester behoort te staan boven de politieke partijen. Ik zal in Uw
Raad en daarbuiten alle voorstellen beoordelen naar het belang, dat zij
kunnen hebben voor de gemeente Breda en mij niet laten verduisteren
door sentimenten, die het wezen van de zaak niet raken. Ik weet, dat
elk mens in bepaald opzicht mijn meerdere is. Dit gevoegd bij mijn
genegenheid voor mijn medemensen maakt, dat ik voor ieders oprechte
mening ontvankelijk wil zijn. Ik weet, dat ik als burgemeester een
coördinerende, een bundelende en stimulerende kracht moet wezen.
Daarbij besef ik, dat ik niet alleen deze stad op een hoger plan kan
voeren, maar dat dit slechts mogelijk is door een eendrachtige arbeid
van ons allen. Op deze heilige eendracht wil ik een hartstochtelijk be
roep doen.
Het zal U niet verwonderen, dat ik geen vast-omlijnd programma
voor de toekomst ontwikkel. Ik ben U dankbaar, Mr. Struycken, dat
Gij mij zoeven problemen der stad voor ogen stelde.
Gij moogt verwachten, dat ik eerbied zal hebben voor de antieke
schoonheid van Breda., Ik zal luisteren naar de taal, die gesproken
wordt door haar kerken, haar kasteel, haar oude gebouwen. Ik zal de
historie aan mij laten voorbijgaan van deze illustere, deze prinselijke,
deze kerkvorstelijke stad. Ik zal willen bevatten haar geest, zoals deze
aan elke oude cultuurstad eigen is. Ik zal deze geest trachten te be
waren en bevorderen en zal naar eenheid en versterking ervan streven.
Ik zal er haar nieuwe gebiedsdelen van trachten te doordringen, maar
tevens eerbied hebben voor wat die delen aan eigens bieden, want in
dat eigene zit een cultuurbewarend element van grote betekenis.
Ik beloof U, dat ik zal luisteren naar de Bredase burger van elke
rang en stand. En als ik dan in hem ontdek de eenvoudige Brabantse
mens met zijn zin voor humor, zijn geest van blijheid, zijn zuiver aan
voelen van v/at echt en onecht is, zijn beschaving die komt van binnen
uit en van vele geslachten is vererfd, dan zal het zijn als het horen
van een oud gekend verdonkerd lied, waarvan het aangenaam is te luiste
ren naar de woorden en de zoete wijs; dan zal ik me hier thuisgevoelen
en Breda en zijn ingezetenen lief hebben. Dat ik Roosendaal met al
mijn vermogen heb liefgehad, moge voor U een bewijs zijn, dat ik tot
deze liefde in etaat ben. De genegenheid faalt zelden en strekt meestal
tot betere leidsvrouw dan het menselijk vernuft-
Gij moogt van mij verwachten, dat ik mijn best zal doen om de ver
schrikkelijke woningnood te lenigen, die zo ontwrichtend is voor het
geluk van velen. Dit is misschien wel de moeilijkste opgave, van ons