11 FEBRUARI 1947 547 dat meer subsidie voor het jeugdwerk noodig is teneinde de baldadig heid van de jeugd tegen te gaan. In Eindhoven geeft men 2,per lid en per jaar aan de jeugdvereenigingen; deze subsidie wordt verstrekt als de begrooting der vereeniging niet klopt. Spr. is het niet met dit prae-advies van Burgemeester en Wethouders eens; zij wisten de vorige keer al, dat het Rijk plannen had om de jeugdvereenigingen te Gubsi- dieeren. Spr. gelooft niet, dat de landelijke regeling doorkruist zou worden, als de Gemeente nu reeds subsidie gaf; het verleenen van de Rijkssubsidie kan immers nog lang duren. De A.J.C. is bovendien haar zaal nog kwijt geraakt en moet nu voor elke gelegenheid een lokaal huren. Zij komt dus niet op zulk een voordeelige manier aan een zaal als vele andere jeugdvereenigingen. Spr. meent daarom, dat de Ge meente de A.J.C- subsidie moet geven. Voorts zegt Spr. het noodig te achten, dat alle jeugdvereenigingen in den Jeugdraad vertegenwoordigd zijn. Hem is indertijd gevraagd zitting in dien raad te nemen; hij heeft toen verzocht een ander lid van zijn partij in zijn plaats te benoemen, doch heeft daaromtrent niets meer gehoord. Spr. vraagt daarom, of de Jeugdraad nog wel bestaat. De VOORZITTER antwoordt bevestigend en zegt, dat Burgemeester en Wethouders geregeld rapporten van den Jeugdraad krijgen. De heer HEER vraagt, waarom men achteraf de subsidie zou bepalen; men kan dit toch in afwachting van de landelijke regeling doen. Spr. geeft dit in overweging. De heer SCHIJEN zegt, dat, als men weet welke organisaties er op het gebied van de jeugdbeweging in deze gemeente bestaan en hoeveel leden zij tellen, men daarmede nog niet klaar is. Deze organisaties zou den wellicht met meer geld een grooter terrein kunnen bestrijken. Spr. geeft daarom in overweging een sociografisch onderzoek in te stellen; men weet dan waaraan men toe is. De VOORZITTER verwacht, dat met zulk een onderzoek veel tijd zal heengaan. De zaak is deze, dat Burgemeester en Wethouders bij sub- sidieering niet graag een slag in de lucht willen doen. Laat de Jeugd raad daarom met bekwamen spoed rapport uitbrengen. Spr. zal erop aandringen zulks binnen zeer korten tijd te doen. Den heer DE RUITER lijkt het toe, dat het wenschelijk is om nu al een voorschot te geven. De VOORZITTER merkt op, dat men nu wel een en ander van de A.J.C. weet, doch niet van de andere jeugdvereenigingen. De Jeugd raad kan die gegevens verstrekken; het is dus zaak zoolang te wachten. De heer DE RUITER meènt, dat bij benadering toch wel een schat ting zal zijn te maken. De heer HEER kan zich voorstellen, dat het College in deze eenigs- zins huiverig is voor de consequenties- Hij is het echter eens met den heer de Ruiter, dat toch wel bij benadering een schatting zal kun nen worden gemaakt; men zou bij voorbeeld door een publicatie in de plaatselijke pers de betrokken vereenigingen kunnen vragen de be- noodigde gegevens op te geven. De VOORZITTER: Die opgaven zouden wel eens onjuist kunnen zijn.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1947 | | pagina 547