4 MAART 1947
563
tijdelijken Raad, dan zij opgemerkt, dat ik mij weliswaar in bepaalde
gevallen weieens scherp heb uitgelaten, maar toch nimmer daarbij de
bedoeling heb gehad, een of meerdere leden der K.V.P.-fractie per
soonlijk te treffen, noch te beleedigen. Integendeel, ook onzerzijds be
staat waardeering voor de inzichten van hen die, een andere politieke
opvatting huldigen, maar dit sluit niet uit, dat wederzijds weieens uit
latingen zijn gedaan die beter öf achterwege gelaten, öf op andere wijze
uigesproken hadden kunnen worden.
Van meer belang acht ik het, Mijnheer de Voorzitter, een antwoord
te geven op de vraag, hoe of onze houding is ten opzichte van het
Communisme. Deze vraag doet op zich zelf vreemd aan, daar het o.i.
van voldoende bekendheid mag worden geacht, hoe deze houding is.
Men heeft daarvoor slechts kennis te nemen van de artikelen, die regel
matig in onze partij-pers en periodieken verschijnen.
Ik zou voor wat het standpunt van de Partij van de Arbeid inzake
het communisme betreft eenvoudig kunnen verwijzen naar het begin
selprogram onzer partij, maar vreezende, dat men tot bestudeering hier
van niet zal komen, wil ik volstaan met voorlezing van onze doelstel
ling, neergelegd in paragraaf I van ons beginselprogram. Deze para
graaf luidt als volgt:
1. De Partij stelt zich ten doel de verwezenlijking van een democra-
tisch-sociaiistische maatschappij, waaronder zij verstaat:
2. een samenleving op de grondslag van geestelijke en staatkundige
vrijheid,, doordrongen van de eerbiediging van den medemensch en
gekenmerkt door een democratische gezindheid in het geheele
volksleven, die de opbloei van het persoonlijk en gemeenschapsleven
mogelijk maakt;
3. een economisch bestel zonder klassentegenstellingen, waarin het
proces der behoeftenvoorziening door bijzondere organen ten bate
der gemeenschap wordt geleid, de voornaamste productiemiddelen
op de gebieden van industrie, bankwezen en transport zijn gesocia
liseerd en waarin voor de overige gebieden door beperking der be
schikkingsmacht de euvelen van het particulier bezit zijn opge
heven;
4. een maatschappelijke structuur met verscheidenheid van geledingen
en functies, met gelijke sociale ontwikkelingskansen voor ieder;
waarin karakter en bekwaamheid het richtsnoer zijn bij het be
zetten van leidende posities;
op de grondslag van een rechtsorde van de arbeid, waardoor aan
een ieder bestaanszekerheid is gewaarborgd en het geheele volk
toegang heeft tot de stoffelijke en geestelijke rijkdommen der ge
meenschap.
Reeds artikel I geeft voldoende aan, dat wij afwijzend staan tegenover
iedere vorm van dictatuur; immers hier wordt bewust het accent ge
legd op twee begrippen n.l. democratisch en socialistisch. Daar iedere
dictatuur, ook de communistische, het begrip democratie niet kent en
zeker niet toepast, kan het voor ons, noch voor U een vraag zijn, welke
zijde wij kiezen. Immers een samenleving op de grondslag van geeste
lijke en staatkundige vrijheid, zooals artikel 2 zegt, is voor ons even
goed als voor ieder democraat een levensbehoefte en wijzen wij als
partij, maar ook als individuën, deel uitmakende van onze partij, het
communistische stelsel of liever ideologie, onvoorwaardelijk van de
hand.
Een andere vraag, die gesteld werd, meer aan mijn adres gericht, gaf