564
4 MAART 1947
van een zekere terughoudendheid blijk, n.l. Van Houten als vakbonds
man neemt blijkbaar een ander standpunt in als lid van het N.V.V.,
nu door deze vakcentrale naar fusie met de E.V.C. gestreefd wordt.
Hierbij wil ik in de allereerste plaats opmerken, dat ik, als lid van
een politieke partij, hier niet de vakbeweging vertegenwoordigd en ik
dus ook in deze kwestie eenvoudig zou kunnen verwijzen naar de publi
catie ten opzichte van deze kwestie in de officieële organen van het
N.V.V. Wel wil ik er dit van zeggen: Afgezien van de vraag, of de
fusie tot stand komt, wil ik opmerken, dat ook in de rijen van het
N.V.V. geen geestdrift heerscht over een eventueele fusie, maar als een
poging moet worden beschouwd om de noodlottige verdeeldheid, die er
heerscht, tot kleinere proporties terug te brengen en een einde te
maken aan het onverantwoordelijk optreden van deze vakcentrale. Im
mers, een fusie zal alleen tot stand kunnen komen op voorwaarden,
door het N.V.V. gesteld, n.l. dat het beginselprogram van het N-V-V-
onvoorwaardelijk wordt aanvaard. Tenslotte zij opgemerkt, dat het
N.V.V. als richtsnoer voor zijn arbeid erkent de normen van naasten
liefde, gerechtigheid, waarheid, verantwoordelijkheid en eerbiediging
van de menschelijke persoonlijkheid.
Nu ik tooh een enkel woord over de vakbeweging heb moeten spreken,
zou ik in het algemeen dit willen opmerken:
Het zijn juist de drie vakcentrales, n.l. het N.V.V., de Katholieke
Arbeiders Beweging en de Chr. Vakbeweging, die de vóóroorlogsche les
hebben geleerd en reeds in bezettingstijd besloten uit deze drie vak
centrales een Raad van Vakcentrales in het leven te roepen, die, en
dit kan met genoegen geconstateerd worden, in gezamenlijk overleg en
actie, reeds veel tot stand heeft gebracht voor het Nederlandsche volk,
een samenwerking, die uiteraard ook weieens zijn wrijvingsvlakken
heeft, maar die toch als voorbeeld gesteld mag worden.
Wij spreken de verwachting uit, dat de wederzijdsche besprekingen
der laatste dagen in alle opzichten verhelderend hebben gewerkt, dat
wij allen met behoud van onze godsdienstige, politieke en maatschap
pelijke inzichten de bereidheid toonen te zamen te bouwen aan de
toekomst van onze goede stad Breda.
Mijnheer de Voorzitter, ik zou willen besluiten met de woorden,
welke Minister Jonkman j.l. Vrijdag in de Eerste Kamer sprak:
„Ik wil er de aandacht op vestigen, dat het gaat om de oplossing van
„een vertrouwenscrisis, die we kennen op alle fronten van het Konink
lijk en die in de geheele wereld valt waar te nemen.
„Zij is nimmer door wantrouwen op te lossen.
„Alleen wie vertrouwen geeft zal vertrouwen ontmoeten.
„Dit vertrouwen is alleen ten volle verantwoord, als men overtuigd is
„van eigen en anderer tekortkomingen, maar ook van eigen en anderer
„kracht."
Laat ons deze woorden tot richtsnoer nemen, dan zal onze kleine
gemeenschap, zooals Breda is, er wel bij varen.
De heer VAN OYEN merkt het volgende op:
Mijnheer de Voorzitter,
Namens de fractie der Prot. Christ. Partij verklaar ik, onverzwakt te
handhaven de meening, dat het gewenscht is, dat een van de leden van
de Partij van den Arbeid zitting neemt in het College van Burgemeester
en Wethouders.
Ten zeerste betreur ik het, dat de K.V.P. het niet noodig geacht heeft