572 4 MAART 1947 22. Schrijven van Burgemeester en Wethouders, daarbij ter goed keuring aanbiedende de begrooting van de Stichting „Oude-Mannen- huis" voor het jaar 1947; met het rapport van de Commissie belast met het onderzoek dier begrooting, waarin zij in overweging geeft deze be grooting goed te keuren. Zonder eenige bedenking wordt daartoe besloten. De VOORZITTER wil thans een mededeeling doen naar aanleiding van een schrijven, dat Spr. van den heer Jongbloed heeft ontvangen over een collecte, welke gedurende het Carnavalsbal is gehouden in de zalen van „Concordia" ten bate van de actie tegen Linggadjati. Ge bleken is, dat daarvoor een vergunning van Burgemeester en Wet houders niet noodig was. De zaak wordt echter nog nader onderzocht. De heer JONGBLOED: Wordt „Concordia" dan als een besloten ge zelschap beschouwd? De VOORZITTER antwoordt bevestigend, maar zegt toch van mee ning te zijn, dat het bestuur van „Concordia" daarvoor toestemming had moeten geven. De heer JONGBLOED vindt, dat men erover zou kunnen twisten, of een Carnavalsbal van „Concordia" al of niet een openbare gelegenheid is. De VOORZITTER zal de zaak nog eens bezien en zegt, dat de heer Jongbloed er nog nader over zal hooren. Vermoedelijk heeft de collec- trice ten eigen bate gelden ingezameld. Dit moet nog worden uitge zocht. Voorts doet Spr. de volgende mededeelingen naar aanleiding van in vorige vergaderingen gestelde vragen: Gedrag van den meester-geweermaker in de bezettingsjaren: In aansluiting met hetgeen daarover in de vorige vergadering is ver teld, kan worden medegedeeld, dat de meester—geweermaker behalve een flobertbuks ook een dubbelloops jachtgeweer had, waarin een in- steekloop was geplaatst, waarmede flobertmunitie werd verschoten. De heer BRINKERHOF merkt op, dat zelfs de politie toen alle wape nen moest inleveren. De VOORZITTER zegt, dat de meester-geweermaker dat geweer in bezit mocht hebben, omdat hij zelf wapenhandelaar was. Door den dienst der Beplantingen was hem gevraagd om daarmede schadelijk gevogelte te schieten. De heer LAUREY merkt op, dat men den man iedere week met een jachtgeweer naar het Mastbosch kon zien gaan. De VOORZITTER: Volgens den Commissaris van Politie is er niets verkeerds in dezen man. Wethouder VAN HAPEREN weet zeker, dat volgens een circulaire van het Departement iedere burgemeester een of twee vertrouwde men-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1947 | | pagina 572