15 APRIL 1947
597
De heer DIRVEN zegt, dat men den tuinbouw toch niet uit de ge
meente kan gaan verdrijven. Spreker wil tot hiertoe gaan, maar niet
verder.
De VOORZITTER zegt, dat er geen sprake kan zijn van het verdrij
ven van den tuinbouw uit de gemeente. Men heeft daar echter nog wel
een stukje grond voor woningbouw noodig. Hij gelooft niet, dat daar
aan te ontkomen valt.
De heer DE RUITER zegt het volgende:
Mijnheer de Voorzitter,
Over de noodzakelijkheid van woningbouw op zoo groot mogelijke
schaal, behoeft niet gediscussieerd te worden. Daaromtrent zijn we het
allen wel eens. Daarbij komen echter problemen aan de orde, waarvan
er verschillende naar mijn meening geheel uit het oog worden verloren.
Teneinde niet te veel van de beschikbare tijd te vergen, wil ik hier
slechts de volgende punten behandelen:
1. De wijze van bouwen.
Hoewel voorzoover ik mij herinner, het uitbreidingsplan van onze
gemeente zoo goed als alleen laagbouw aangeeft en ik mij voor ver
schillende wijken van de stad daarmede geheel kan vereenigen, vraag
ik mij toch af, of het wel gewenscht is dit type woning in de geheele
gemeente toe te passen. Het wil mij voorkomen, dat de bijzondere om
standigheden waaronder zonder eenige twijfel de eerstvolgende jaren
gebouwd zal moeten worden, ons zullen noodzaken naar andere metho
den te zoeken om het zoo schaarsche materiaal met een zoo groot mo
gelijk nuttig effect te verwerken. Ik denk zelfs aan de mogelijkheid dat
hiervoor van hoogerhand richtlijnen zullen worden gegeven. Een bouw
wijze volgens de plannen voor de onderhavige woningen zal dan mis
schien geen goedkeuring meer vinden en daar het ons aller belang is,
met zoo weinig mogelijk materiaal in de kortst mogelijke tijd zoo veel
mogelijk behoorlijke woonruimte ter beschikking te krijgen, wil ik op
het volgende wijzen.
O.a. in Rotterdam worden momenteel z.g. montagewoningen gebouwd.
Deze bieden verschillende der door mij opgesomde voordeelen. Dat hier
ook in andere plaatsen belangstelling voor bestaat bewijst het feit, dat
b.v. de gemeenteraad van Vlissingen het noodig vond naar deze wo
ningen te gaan kijken.
Behalve de voordeelen die vooral in deze tijd van belang zijn, kan
ik er nog eenige andere noemen:
a. Het gevaar dat een naar verhouding te groot gedeelte van de
oppervlakte van de gemeente bebouwd wordt neemt af. Ik verwijs
hierbij naar de indertijd door den heer Schijen gemaakte opmerkingen
inzake het verloren gaan van goede tuingrond.
b. Een te groote bebouwde oppervlakte brengt weer allerlei andere
kosten met zich o.a. lange leidingen en rioolen, groote afstanden, enz.
c. Er blijft bij hoogere bouw meer ruimte over voor plantsoenen,
sportvelden, groote gebouwen als kerken e.d.
2. Bij afwisseling van bouw zal het mogelijk zijn de wijkgedachte
meer tot haar recht te laten komen, daar elke kern dan een eigen „ge
zicht" kan krijgen. Deze wijkgedachte wint hoe langer hoe meer veld