100 31 MAART 1948 De heer VAN1 OOSTERHOUT zegt, dat het wel heel moeilijk is om in deze zaak een 'beslissing te nemen- Spreker is nog eens gaan kijken op het terrein van de K.M.A- Hij heeft toen nog een-s in het bijzonder aandacht besteed aan de kasteelgracht en is tot de conclusie gekomen, dat het toch goed mogelijk moet zijn om deze te dempen. De mooie bomen, die dan ten offer zouden moeten vallen, zijn toch gedoemd van daag of morgen bij een flinke storm te sneuvelen, terwijl de gracht zelf een modderpoel is. Spreker weet natuurlijk niet in hoeverre de Monumentencommissie de macht bezit om deze demping te verbieden' Als zij dat wil en kan doen houdt natuurlijk alles op- Vervolgens moet spreker er nogmaals op wijzen, dat het gebou-v beter geplaatst kan worden aan de zuidzijde. Men kan daar ook heel goed een fraaie entourage krijgen door b.v. een mooi terras aan te leggen. Op de derde plaats wil spreker er nogmaals op wijzen, dat de weg van het Valkenberg naar het Kasteelplein veel te smal wordt- Deze zou minstens een breedte moeten hebben van 8 a 10 meter- Niet alleen zou dit een voordeel betekenen voor de burgers van Breda, maar ook het vreemdelingenverkeer zou daar ten zeerste mee gebaat zijn. De heer VAN ARENDONK wil ook nog even terugkomen op hetgeen hij gezegd heeft Over die „eigen weg". Spreker blijft er bij, dat men gedaan moet zien te krijgen, dat deze weg in eigendom aan de ge meente komt, teneinde afsluiting te voorkomen. De heer BRINKERHOF zegt het volgende: „Mijnheer de Voorzitter, In de voorlaatste vergadering heb ik over deze belangrijke kwestie niet veel gezegd, na die vergadering hebben wij de gelegenheid gehad om andere mogelijkheden onder het oog te zien en is on,s de tijd ge geven om alles nog eens te overwegen wat ons heden te doen staat- Wij hadden de gelegenheid om niet alleen onze eigen opinie te vormen, maar waren ook in de gelegenheid ook de stemmen van ingezetenen te vernemen, waaraan wij zeker zo maar niet voorbij kunnen gaan- Mijnheer de Voorzitter, het is mij een raadsel hoe men van rijkswege tot dit voorstel heeft durven over te gaan, ik had verwacht dat men aan de gemeente een voorbeeld zou geven van hoe het niet moet, nu gaat men aan de ene kant duizenden guldens uitgeven om te herstellen wat vroeger werd vernietigd en aan de andere kant gaat men in de zelfde tijd iets afbreken, dat bij het eerste behoort en vroeger een ge heel vormde. Ik zou hier durven spreken van vandalisme, vernieling. Ik heb mij de moeite getroost om eens de bomen te tellen die gedoemd zijn te verdwijnen, wanneer wij op het voorstel van de staat ingaan. Alleen voor de te graven gracht vanaf de bestaande gracht tot aan de vijver, moeten reeds 40 bomen het veld ruimen en zoals ons bekend is, zijn er in dit mooie plantsoen toornen, die een zeldzaamheid zijn in ons land, hoe men ook deze belangrijke en moeilijke kwe-stie beziet- Men komt tot de overtuiging, dat het voordeel niet opweegt wat er aan ver lies, een verlies van historische waarde, te gebeuren staat. Van een van onze ingezetenen, mocht ik een foto ter inzage krijgen die vóór vijftig jaren van het Valken-berg gemaakt werd, als men alleen die foto beziet en men zou zeggen dat moet nu verdwijnen, dan zou die hoorder van deze mededeling, met zijn vinger naar zijn voorhoofd wijzen, en vragen of men niet wel was. Zoals ik reeds zei, wij hebben ruimschoots de tijd gehad om ook de meningen van andere inwoners aan te horen, men behoefde de boer

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1948 | | pagina 100