31 MAART 1948
103
Ik ben er mij volkomen van bewust dat de Bredase bevolking trots
gaat op het „Valken" dat door ouderen en jongeren wordt geprezen,
verheerlijkt en bemind, zij het dan ook dat speciaal de jongeren aan die
liefde bij voorkeur in het avondlijk duister uiting geven. Ik kan mij
dus zeer wel indenken, dat de Bredase bevolking over het algemeen
de schending van dat Natuurschoon ten zeerste betreurt en dat men
geneigd is te zeggen, laat het Valken toch het Valken blijven.
Niettemin meen ik dat bij de beoordeling van de onderhavige plan
nen, andere maatstaven dienen te worden aangelegd en dat men om
zo te zeggen over dit plan moet heenzien en zich afvragen of het be
lang en het welzijn van onze stad en hare inwoners het brengen van
een offer waar het hier om gaat al dan niet rechtvaardigt.
Een vraag welke ik voor mij, na ampele overwegingen, bevestigend
heb beantwoord.
Daarbij heeft mij voor de geest gestaan in de eerste plaats de vele
honderdtallen van personen welke straks de K.M-A. zullen bevolken
of daaraan verbonden worden, met als onbetwist gevolg dat daarvan
tal van instellingen, zakendrijvenden en neringdoenden hier ter
stede, in niet geringe mate zullen profiteren, en ik denk daarbij b-v.
aan bibliotheken, bioscopen, cafés, theaters, winkeliers, kleermakerijen
enz., al wil ik grif toegeven dat het niet wel doenlijk zal zijn deze
voordelen in cijfers of grafieken uit te drukken. Doch dit laatste neemt
niet weg dat het bezit van de K-M.A. voor deze categorien onzer be
volking positief van eminent belang is te achten-
Ik heb voorts overwogen mijnheer de Voorzitter, dat gelijk ieder
zakenman trots gaat op het cachet dat aan zijn bedrijf of onderneming
een bepaalde standing verleent, ook een stad als Breda trots dient te
gaan op een cachet dat ongetwijfeld haar reputatie en roem in bin
nen en buitenland te goede komt door het bezit van een Universiteit
binnen hare Veste.
Ik heb voorts overwogen dat het verkrijgen van de K.M.A. in onze
Stad van overwegend belang is en gezien dient te worden als de Kroon
op de aloude Garnizoensplaats waarop Breda, eeuwen lang reeds, en
met recht, trots gaat-
Misschien zal men mij tegenwerpen dat deze mijne overwegingen
zuiver van subjectieve aard zijn of misschien wel louter als idealis
tisch zijn te beschouwen- Mijnheer de Voorzitter, dan zou ik daarop,
met alle waardering voor hen die een tegenovergestelde mening zijn
toegedaan, willen antwoorden dat zij voor mij in ieder geval van grote
en innerlijke waarde en betekenis zijn en bovendien, dat naar mij is
gebleken anderen er ook over denken zoals ik.
En dan heb ik bij dit laatste het oog op „Breda Vooruit" met haar
vele honderden leden tellende Vereniging, van uitsluitend Bredanaars,
welke zich openlijk voorstander heeft verklaard van het nieuwe plan
Bijhouwer. Ook Breda Vooruit gaat het Valkenberg ongetwijfeld ter
harte, doch blijkbaar is zij ten slotte toch ook tot de overtuiging ge
komen, dat het bezit van de K.M.A- opweegt tegenover het offer dat
wij voor een deel althans met ons Valkenberg hebben te brengen-
Breda Vooruit zal ongetwijfeld, om met professor Bijhouwer te
spreken, wel degelijk overwogen hebben dat de aantasting van het
Valkenberg betekent „een stuk uit het hart van Breda", doch wij
dienen, naar mijn bescheiden mening, nuchter te blijven en er geen
Shylock-drama van te gaan maken, want overdrijving schaadt immer,
óók in het onderhavige geval.
Ik mag voorts aannemen dat ook Breda Vooruit, naast historische
overwegingen, gemeend heeft het offer te moeten brengen ter wille