31 MAART 1948
105
die die aanwezigheid in de toekomst niet wensen, het gaat er alleen
om, welke prijs wij daarvoor moeten betalen.
Bij de gedachtenwisseling in de vorige vergadering is van verschil
lende kanten op de eenzijdigheid van de ons voorgelegde concept-over
eenkomst gewezen. Mijnheer de Voorzitter de gedachte heeft zich bij
mij opgedrongen, dat wij hier te doen hebben met een ongelukkige
liefde, met een niet beantwoorde liefde namelijk van Breda voor de
Academie- De ene partij hecht, zo is men geneigd te denken, aan de
verbintenis weinig waarde meer en dreigt met scheiding, maar geeft
tevens te kennen door belangrijke concessies misschien nog wel tot
een voortzetting der samenleving te brengen te zijn, benieuwd, tot
welke wanhoopsdaden de andere partij in haar liefde-verblindheid te
brengen is. In die psychologische situatie is het uiteraard van weinig
belang, of de gestelde eisen inderdaad door reële dan wel goeddeels
slechts door voorgewende noodzaak worden gedragen-
Als wij, mijnheer de Voorzitter, om nu deze beeldspraak maar te
stoppen, aanvankelijk vernemen, dat de Academie zo dringend be
hoefte heeft aan een sportveld en wij horen later, dat men op het ter
rein, dat voor dit doeleinde wordt gevraagd, bij nader inzien toch maar
geen veld voor sportbeoefening zal aanleggen, dan mogen wij ons toch
afvragen, is dit door hogere krijgstactiek bedachte een afleidings
manoeuvre om ons de bittere pil makkelijker te doen slikken (terwijl
men zich toch niet bindt), öf is wellicht die hele noodzaak van het zo
veelste sportterrein maar een bedenksel, een pogen om met het mes op
de keel: anders gaan we weg! n'importe welke aardige concessies
van de partner af te dwingen.
Mijnheer de Voorzitter wij zijn van de gevoelens van die partner, wat
wij ondanks hemzelf dan ook aan hem te danken mogen hebben, niet
zo bijster zeker. Heeft hij ooit veel oog gehad voor onze belangen? Ge
zien de ervaringen in het verleden waag ik het 't te betwijfelen.
Mijnheer de Voorzitter ik heb straks betoogd, dat Breda bij de aan
wezigheid van de militaire centra in de stad wèl heeft gevaren en dat
het op de voortduring van die aanwezigheid prijsstelt- Het is een andere
vraag, of die aanwezigheid door het heengaan van de Academie onvol
doende zou worden wij hebben en houden hier immers de kazernes
en nóg een andere vraag, of die aanwezigheid voor onze culturele
welstand in de toekomst nog even onontbeerlijk is als zij in het ver
leden is geweest- Gezien het feit, mijnheer de Voorzitter, dat Breda
thans grote bekendheid in den lande heeft, dat zijn schoon jaarlijks
duizenden bezoekers trekt het aantal kan door een goede politiek
van overheid en bevolking tot groter hoogte worden opgevoerd be
zoekers, waarvan er ongetwijfeld velen Breda ook als hem blijvende
woonstee zullen gaan verkiezen, gezien de nieuwe factoren, die een
onvruchtbaar isolement verhinderen, waarvan de industrie een der
voornaamsten is, gezien wat bij een eventueel heengaan van de Acade
mie aan militaire invloeden hier zou blijven, aarzel ik niet te zeggen:
Wij willen de Academie gaarne voor Breda behouden, maar alleen als
die gezindheid metterdaad wederkerig is en niet ten koste van alles.
Mijnheer de Voorzitter, een derde, en nog wel het mooiste deel, van
ons prachtige stadspark opofferen want hoe mooi en aanlokkelijk
men het ook moge voorstellen, dit gedeelte gaat direct of later voor
Breda verloren dat is, mede in het licht van de wederzijdse gezind
heid en in het licht speciaal van onze belangen, te veel van de Breda-
naar gevraagd. Men treft het stadslichaam hier in zijn edelste deel en
die stoot zou fataal kunnen zijn.
Mijnheer de Voorzitter, Breda en de Academie zijn tientallen van