230
14 September 1948
De heer VERSCHUREN zegt, dat hij zich kan aansluiten bij
hetgeen de heer Jongbloed gezegd heeft. Jonge paarden dragen
geen oogkleppen meer, zodat dit in de toekomst zal verdwijnen.
Wanneer evenwel in sommige gevallen de paarden geen oogklep
pen zouden dragen, dan zouden er zeker ongelukken gebeuren, ter
wijl hier toch geen sprake van dierenmishandeling is.
De heer DIRVEN zegt, dat door het niet dragen van oogkleppen
er reeds verschillende ongelukken gebeurd zijn. Komen oudere
paarden van het platteland naar de stad, dan kunnen deze dieren
practisch niet zonder oogkleppen lopen.
Wethouder VAN HAPEREN zegt zich aan te sluiten bij hetgeen
de heer Jongbloed heeft gezegd. Spreker meent te weten, dat reeds
in 1942 getracht is deze bepaling in de Algemene Politieverorde
ning op te nemen. Dit is toen mislukt. Spreker zegt, dat er hoe
genaamd geen enkele boer meer is, die nog paarden heeft met oog
kleppen. Oude paarden moeten oogkleppen dragen, daar er anders
niet mee gereden kan worden. Bovendien geeft de Politie toch
steeds ontheffing van deze bepaling, waardoor alleen de omslach
tigheid bevorderd wordt. Over 3 of 4 jaren lopen er geen paarden
meer met oogkleppen. Spreker zegt hierover met de 2 verenigin
gen tot bescherming van dieren een onderhoud te willen hebben.
De heer ERINKERHOF zegt dat hetgeen de heren Verschuren
en van Haperen gezegd hebben, reeds 20 jaren de ronde doet. Spre
ker vervolgt, dat er boeren zijn, die zeggen dat het „maar" een
paard is. Meerdere paarden is dit aan te zien.
De heer VAN GILS weet niet of het dragen van oogkleppen een
kwelling voor de dieren is. Zou het echter wel het geval zijn, dan
dienen er maatregelen genomen te worden.
De heer DE RUITER stelt voor het voorstel aan te houden, tot
dat het onderhoud met de 2 verenigingen tot bescherming van
dieren heeft plaats gevonden.
De heer VAN HAPEREN antwoordt, dat hij deze verenigingen
zal proberen te overtuigen.
De heer MEYS zegt, dat deze materie landelijk dient opgelost te
worden en niet plaatselijk. Spreker is van mening dat deze bepa
ling uit de Algemene Politieverordening geschrapt moet worden,
daar anders personen die buiten Breda wonen en deze bepaling
niet kennen, in overtreding zijn.
De VOORZITTER meent, dat de Raad zich dient te houden aan
de deskundigen.
Hierna wordt het voorstel aangenomen, met aantekening
dat de heer Brinkerhof, geacht wenst te worden te heb
ben tegengestemd.
34. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het aangaan
van een overeenkomst tot wijziging der overeenkomst van geld-