1 DECEMBER 1948 287 Dit was natuurlijk een ondeugende opmerking, die verband hield met de stank bij deze poel. Ik meen hierbij aan het einde van de algemene beschouwingen gekomen te zijn. Tot slot zeg ik, mede namens mijn fractie, het College van Burgemeester en Wethou ders, alsmede de ambtenaren, die steeds bereid zijn ons terzijde te staan, dank voor wat in het afgelopen begrotingsjaar is ge schied. De heer JONGBLOED zegt het volgende: Mijnheer de Voorzitter, Het is thans voor de derde keer, dat deze Raad staat aan het begin der vaststelling van de begroting voor het volgend dienst jaar, zodat aan de leden van de Raad geleidelijk meer vergelijkings materiaal ter beschikking staat. Echter bestaat elke begroting reeds uit een zodanige kluif, dat er moed en tijd voor nodig is om ter vergelijking ook de vorige begrotingen nog eens ter hand te nemen. In de praktijk komt daarvan als regel dan ook niets en wanneer ik enkele vergelijkende cijfers heb verzameld, dan heb ik dit gedaan om voor mijzelf een, zij het ook vaag, beeld te krij gen van de gang van zaken in deze gemeente, meer speciaal wat de financiële situatie betreft en ik heb gemeend goed te doen te trachten dit vage beeld ook aan mijn medeleden te tonen. Gelukkig vertoont dit beeld geen overeenkomst met de beelden, waarmede wij in een nachtmerrie te kampen hebben, maar het is evenmin een beeld, dat ons de zoetste dromen van rijkdom en geluk kan toveren. Mijn conclusie uit de zo aanstonds te noemen cijfers is, dat we klaar wakker moeten blijven en ook bij het beoordelen van de onderdelen het gehele gemeentelijke budget steeds voor ogen moeten houden. Wanneer ik het bevolkingscijfer van 1 Januari 1946, 1947 en 1948 vergelijk, dan zie ik een toename van 2338 zielen van 46 op 47 en van 1275 zielen van 47 op 48. Het eerste cijfer ligt boven, het tweede cijfer iets beneden de gemiddelde bevolkingsaanwas over het gehele land en hoewel de dichtheid van onze bevolking in de toekomst hoe langer hoe meer een probleem wordt, behoeft dus het accres in deze gemeente geen bijzondere zorg te baren. Onze groei is vrij normaal en ik geloof, dat we ons daarin mogen verheugen. Het gezegde hoe meer zielen hoe meer vreugde gaat niet overal op en er is ook een ander geluid van een onzer dichters, waar hij zegt: „Wij groeien vast in last en tal". Hoewel er in de loop van het dienstjaar belangrijke wijzigingen in de begrotingen komen, kunnen de cijfers die bij het indienen der begroting voorliggen toch zeer goed als vergelijkingscijfers dienen en dan zien wij dat de begroting van 1947 een eindcijfer aanwijst van rond f 7.400.000.voor 1948 van rond f 8.000.000. en voor 1949 van rond f 9.800.000.Een toestand dus welke om gekeerd evenredig is aan de bevolkingstoename en dus op het eerste gezicht wel verontrustend is. Wanneer verder wordt ge constateerd, dat onder de gewone inkomsten van 1947 een bedrag werd geraamd van f 1.430.000.wegens bijdrage van de kapitaal- dienst wegens dekking van het tekort van de gewone dienst, voor 1948 van f 347.000.en voor 1949 een sluitende begroting wordt voorgelegd, dan springt de toename van het bedrag der inkomsten wel zeer in het oog en bedraagt deze voor 1948 bijna f 1.700.000. en voor 1949 f 2.150.000.afgescheiden nog van de verhoging, welke in de le begrotingswijziging tot uiting komt. Zou dit een

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1948 | | pagina 287