1 DECEMBER 1948 289 ik heb de overtuiging, dat ook de leden van andere fracties dan die van de Partij van de Arbeid, dit respect delen. Mijnheer de Voorzitter ik stap hiermede af van dit deel mijner algemene beschouwingen en kom dan tot het algemene beleid van het college van Burgemeester en Wethouders en de onderlinge verhouding in deze Raad. Het afgelopen jaar is over het algemeen gelukkig een rustig jaar geweest. Een van de hoogtepunten daarin is geweest uw komst in deze gemeente, Mijnheer de Voorzitter, en ik sluit mij gaarne aan bij de hulde, die U in een van onze vorige vergaderingen reeds werd gebracht, voor de wijze waarop U de U toevertrouwde belangen van onze stad behartigt en ik voeg daar aan toe, dat ik ook met betrekking tot het voorzitterschap van deze Raad in U een waardig opvolger meen te mogen constateren van uw ambtsvoorganger, die als zodanig bijzondere kwaliteiten bezat. Jegens de Raad heeft het College van Burgemeester en Wethou ders in het afgelopen jaar, blijk gegeven van grote homogeniteit. Op zichzelf een verheugend verschijnsel, hetwelk er echter naar mijn mening niet toe mag leiden, dat speciaal ten aanzien van principiële punten, een minderheid in het College zich in de Raad aan de meerderheid in het College zou moeten conformeren. Stemt in het algemeen de verhouding van het College en de Raad tot tevredenheid, verheeld mag niet worden, dat ook in het afgelopen jaar meerdere malen is gebleken dat het College nog al eens vooruitloopt op door de Raad te nemen beslissingen, zoals nog onlangs bij de verkoop van bouwterreinen. Met een beroep op de omstandigheden heeft tot dusverre het College steeds weer een fiat van de Raad verkregen, maar ik zou hier toch wel de waar schuwing willen laten horen aan het College om daarmede niet voort te gaan, om op een gegeven moment niet in een moeilijk parket te geraken. Aan de Raad om te voorkomen, dat zijn bevoegdheden en zijn prestige daardoor niet worden ondermijnd. De waardering voor het College als geheel, geldt ook voor de leden individueel, hoewel af en toe ook in de Raad tot uiting is gekomen, dat niet alle leden voldoende tijd voor de wethouders functie beschikbaar kunnen stellen. Had ik het vorig jaar nog al klachten over de wijze waarop Burgemeester en Wethouders meenden te kunnen volstaan met de beantwoording van het centraal verslag der Commissie van rap porteurs, thans is deze beantwoording niet alleen vollediger, ook de toon getuigt van meer respect voor de Raad en zijn leden. Toch komen daar nog weer, wat we in het dagelijks leven „dooddoeners" noemen, in voor, waarop, voor zover het de moeite waard is, bij de behandeling der betrekkelijke posten nog wel zal worden te ruggekomen. Eén daarvan zal ik nu reeds signaleren en dat is het antwoordt op de opmerking in het centraal rapport, dat het meer dere leden van de Raad opgevallen is, dat bij de politie vijf typistes werkzaam zijn en waaromtrent Burgemeester en Wethouders zeg gen: „De werkzaamheden bij de politie maken dit aantal van 5 typistes noodzakelijk". Mijnheer de Voorzitter U zult mij willen toegeven, dat dit ant woord onbevredigend is en dat hier een motivering had behoren te worden gegeven, waarom na vergelijking met andere diensten, speciaal met de dienst van de gemeente-secretarie, dit aantal zo groot moet zijn.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1948 | | pagina 289