290 1 DECEMBER 1948 Wanneer mijn veronderstelling juist is, dat Burgemeester en Wethouders hier min of meer klakkeloos hebben overgenomen het geen de betrokken dienst in deze aan het College gerapporteerd heeft, dan blijven Burgemeester en Wethouders weliswaar ten volle aansprakelijk, maar dan wil ik in dit verband toch wel over de hoofden van dit College heen, aan het adres van de politie zeg gen, dat het dragen van een uniform en zelfs van een ploerten doder misschien het publiek, maar niet de Raad voldoende ontzag inboezemt om daardoor genoegen te nemen met „dooddoeners" als deze. Het bijbrengen van meer psychologische kennis is minstens zo hard nodig als de lichamelijke oefening waarvoor f 2000.- wordt uitgetrokken. Dat de lichamelijke opvoeding van het politieperso neel ten spoedigste in volle omvang ter hand zal worden genomen (zie blz. 15 van de memorie van antwoord) doet de vraag rijzen of wij in het politieapparaat een jeugdorganisatie moeten zien, welke nog niet volwassen is. Is het, zo heb ik mij verder afge vraagd, de bedoeling van Burgemeester en Wethouders geweest om sommige leden van ons College een afstraffing te geven als zij zeggen, dat sommige leden te ver willen afdalen in de begro tingstechniek (blz. 1) en maken zij zich overigens zorg voor over spanning van de leden van de Raad als zij menen, dat beoordeling van de jaarverslagen der gesubsidieerde verenigingen de werk zaamheden van de Raad aanmerkelijk zou verzwaren? Zo ja, dan zou ik willen voorstellen, dat Burgemeester en Wethouders een cursus gaan volgen in de techniek van het besturen der gemeente, om hen duidelijk te maken, dat wel Burgemeester en Wethouders aan de Raad verantwoording verschuldigd zijn en daardoor ook in meerdere of mindere mate ondergeschikt zijn aan de Raad en niet omgekeerd, zodat het niet te hunner beoordeling staat hoe en in welke mate elk lid van de Raad zich van zijn taak alszodanig meent te moeten kwijten, en dat het een sinecure zou zijn, dat de Raad het recht van beslissing over subsidies heeft, wanneer aan dit orgaan de bescheiden worden onthouden waaruit dit moet be oordelen of subsidie al dan niet gerechtvaardigd moet worden ge acht, want het is daarvoor niet voldoende, zoals ik in de vorige vergadering reeds heb gezegd, dat men als naam van de vereni ging, die subsidie wenst, die van een rederijkerskamer uit de Mid deleeuwen overneemt. Indien dit wel zo ware, zouden we ook aan de bierbrouwerij „De Oranjeboom" steun moeten verlenen, door bijv. onze vergaderingen meer luister bij te zetten met een pint Oranjeboombier. Waar U, Mijnheer de Voorzitter, in de jongste vergadering en in aansluiting op hetgeen daaromtrent in de memorie van ant woord staat, reeds een bijeenkomst voor de begrotingstechniek in vooruitzicht hebt gesteld, neem ik aan dat deze afstraffing niet zo erg bedoeld is en vertrouw ik daarom ook dat Burgemeester en Wethouders zich alsnog bereid zullen verklaren om de jaar- en financiële verslagen van gesubsidieerde verenigingen over te leg gen, waarbij ik uiteraard niet de verenigingen, waaraan de ge meente contribueert, op het oog heb. Mijnheer de Voorzitter, er zijn nog een paar punten waaromtrent ik bij de algemene beschouwingen de aandacht wil vragen. Het eerste betreft de reeds vroeger gedane en thans nog eens her haalde vraag of alsnog niet de gelegenheid kan worden geopend om z.g. familiebaden toe te staan. Het antwoord hierop van Bur-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1948 | | pagina 290