292
1 DECEMBER 1948
De drie aangehaalde gevallen in het Centraal Rapport, hebben
niet te maken met de daarbij betrokken personen, maar betreffen
principiële gevallen en daarom stel ik er zoveel prijs op, dat Bur
gemeester en Wethouders zich hieromtrent nader verklaren, daar
het standpunt van het woningnoodbureau in deze gevallen m.i.
principieel fout is geweest.
Het eerste geval betreft het verlenen van tussenkomst in een
geval, dat iemand een woning gekocht heeft en de huurder van die
woning wil noodzaken om dit pand te verlaten, opdat de nieuwe
eigenaar er zelf in kan gaan wonen. Dit is zuiver een kwestie
van burgerlijk recht, waarmede het bureau zich niet heeft te
bemoeien en het geval is m.i. te erger omdat in afwachting van de
beslissing of de eigenaar via de rechter uiteindelijk zijn zin zal
krijgen, het bovengedeelte der woning, dat bewoonbaar is voor een
klein gezin en ook door een gezin van man en vrouw is bewoond
geworden, reeds maandenlang leeg staat, blikbaar om voor de
eigenaar de gelegenheid open te houden te zijner tijd het gehele
huis te bewonen. Het tweede geval betreft het toewijzen van een
woning aan een gezin, terwijl pas een jaar geleden aan de bewo
ner toestemming is verleend om het gehele pand in gebruik te
nemen. Zonder te willen beweren, dat dit onder geen voorwaarde
en in geen enkele omstandigheid zou mogen plaats vinden, meen
ik toch wel, dat slechts zeer bijzondere omstandigheden daartoe
mogen leiden en deze zijn in het onderhavige geval stellig niet
aanwezig. Het derde en laatste geval, Mijnheer de Voorzitter, be
treft de toewijzing van een gedeelte van een woning aan een ge
zin, dat in een andere gemeente woont en waarvoor geen steek
houdende argumenten kunnen worden aangevoerd, dat dit gezin
in Breda moet wonen. Het feit, dat een dochter uit dit gezin onder
wijzeres in deze gemeente is, kan toch kwalijk als een argument
worden gezien zolang de woningbehoefte voor reeds hier wonende
gezinnen nog groot is.
Zijn Burgemeester en Wethouders niet met mij van oordeel voor
opstellende dat de gevallen inderdaad zo liggen, dat in deze geval
len door het Woningnoodbureau een foutief standpunt is ingenomen
en zo ja, mag ik dan verwachten, dat zij dit aan de Directeur van
dit bureau zullen kenbaar maken?
Thans nog iets met betrekking tot het onderwijs in deze ge
meente. Ook hier wil ik beginnen met erkentelijkheid uit te spre
ken, dat plannen worden gemaakt voor het bouwen van een nieuwe
openbare lagere school, nu de school aan de Keizerstraat nog niet
binnen afzienbare tijd aan de gemeente terug komt, alsmede dat
de mogelijkheid tot oprichting van een openbare kleuterschool in
onderzoek is. Wanneer de toestand, waarin het openbaar onder
wijs in deze gemeente verkeert, mij met zorg vervult, dan wil ik
daarmede niet zeggen, dat de oorzaak van die zorg bij Burgemees
ter en Wethouders of bij de Wethouder van Onderwijs ligt. Ik meen
zelfs reden te hebben om te zeggen, dat de Wethouder in dit op
zicht doet wat van hem verwacht mag worden, ook al is hij zelf
principieel voorstander van bijzonder onderwijs. Echter mogen wij
niet uit het oog verliezen, dat de lager onderwijswet de zorg voor
het openbaar lager onderwijs speciaal aan de gemeente heeft op
gedragen en dat vooral in een gemeente als deze daarvoor meer
nodig is dan plichtsbetrachting alleen en dat die opdracht pas goed
tot haar recht kan komen wanneer daarenboven ook liefde en am
bitie aanwezig is, zowel bij het personeel als bij het toezicht en