38
18 FEBRUARI 1948
16. Voorstel van Burgemeester en Wethouders inzake afwik
keling financiële grenswijzigingsaangelegenheden met de gemeen
te Teteringen. (Bijlagen 1948, no. 27).
De heer VAN GILS merkt op, dat de afrekening inzake de rio
lering gebaseerd is op de lengte van het riool, welke in elk
der gemeente ligt; maar dan vindt spreker het ook niet juist dat
de gemeente Breda mede moet betalen aan het herstel van deze
rioleringen, welke reeds kort na het tot standkomen moest wor
den aangebracht. Dat was immers een gevolg van ondeskundig
heid en heeft plaats gevonden in het dorp Teteringen en niet in het
geannexeerde gedeelte. Verder merkt spreker nog op, dat de be
woners niets aan het riool hebben, daar dit alleen hemelwater ont
vangt, behalve dan het water van de Hero dat Breda altijd gewei
gerd heeft te ontvangen, waardoor Teteringen niet op de riolering
van Breda mocht aansluiten, wat spreker nooit een mooie geste
heeft gevonden.
Wethouder VAN HOUTEN zegt dat dit een aangelegenheid is,
waarover men reeds 6 jaar aan het onderhandelen is. Spreker zou
gaarne zien, dat deze kwestie uit de wereld werd geholpen. De
gemeente Teteringen werd door de oprichting van de Hero-fabrie-
ken gedwongen een veel groter riool aan te leggen, dan anders
voor de gemeente nodig was geweest. Bij de annexatie zou Breda
verplicht zijn geweest een nieuwe riolering te leggen. Breda heeft
nu het oude gebruikt, waaraan regelmatig herstellingen nodig zijn
geweest. Spreker gelooft dat men hier verder geen moeilijkheden
moet maken. We mogen gelukkig zijn, dat de zaak zo kan wor
den opgelost. Want zo als bij de besprekingen met de gemeente
Teteringen al werd opgemerkt, zou deze gemeente er wel eens toe
kunnen overgaan, het riool af te sluiten. Het eenvoudigste is dan
ook dit voorstel aan te nemen. Onze Commissaris van de Koningin
kan zich er volkomen mee verenigen.
De heer VAN GILS merkt op, dat deze herstellingen uitsluitend
hebben plaats gehad in het dorp Teteringen. Hij wil zich wel bij
deze regeling neerleggen, maar acht het eigenlijk niet juist.
De VOORZITTER zegt dat men vermoedelijk zal hebben ge
dacht: ,,het kan beter van een stad dan van een dorp".
De heer BRINKERHOF zegt dat men van hem niet kan ver
wachten, dat hij het met een dergelijk voorstel eens is. Hij be
schouwt deze annexatie nog steeds als onwettig daar ze onder de
Moffen heeft plaats gehad en er nog steeds geen nadere beslissing
is genomen.
De VOORZITTER deelt mede: „U doet me aan Cato denken",
ken".
De heer VAN SWOL kan zich geheel verenigen met hetgeen de
heer Brinkerhof heeft gezegd.
Hierna wordt het voorstel aangenomen.
16a, Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het ver-