18 FEBRUARI 1948
43
Daar komt nog bij, dat de bioscoopexploitanten daling vrezen van
het culturele peil; doordat zij geen hogere prijzen kunnen vragen,
zullen de inkomsten dalen en zullen zij worden gedwongen goed
kopere films te huren.
De heer VAN EGERAAT zegt het volgende:
Zoals U bekend zal zijn. M.d.V.,' staat het vraagstuk van de
verhoging der vermakelijkheidsbelasting wel in het brandpunt der
economische belangstelling. De er tegen in gebrachte bezwaren
zijn bekend: door de hogere prijzen wordt aan het publiek een
genoegen én een kunst ontnomen. Een tweede bezwaar is het feit,
dat de exploitanten met verlies zullen gaan werken. En een derde,
dat door teruggang van het bioscoopbezoek, de opbrengst voor de
gemeente in het geheel niet zal stijgen.
Ik moge opmerken, dat bij nader economisch onderzoek deze
bezwaren niet alle steekhouden. Er ligt trouwens al een tegen
strijdigheid in: enerzijds b.v. wijst men op de stijgende entree
prijzen, die het gevolg zullen zijn en die dus het leven weer duur
der maken. Anderzijds wijst men op de verliezen voor de onder
nemers. Het is echter duidelijk, dat dit niet kan samen gaan.
Verliezen ontstaan immers eerst, als het publiek wèg blijft. Maar
in dat geval worden de uitgaven van het publiek juist niét hoger.
De actie der bioscoopexploitanten heeft de argumenten eerder
vertroebeld dan verduidelijkt. Ook zij immers noemen de twee
tegenstrijdige argumenten in één adem. Het zij mij daarom ver
gund, U erop te wijzen, dat volgens normaal economische bere
keningen en ik had het genoegen hieraan te mogen medewer
ken de belasting niet zal worden gedragen door het publiek.
De kosten van het leven zullen niét stijgen. Bovendien zullen de
inkomsten voor de gemeenten niet dalen, maar stijgen. En ten
slotte zou kunnen worden aangetoond, dat de last gedragen zal
wordeh door de exploitant en door het rijk.
In het kort moge ik U nl. op het volgende wijzen.
Het critieke punt hierbij is dit, dat de vraag naar bioscoop
genot z.g. méér dan elastisch is. Dit betekent, dat de vraag-
elasticiteit groter is dan 1. Recente onderzoekingen in Amster
dam, Rotterdam, Eindhoven, Den Haag en Deventer hebben dit
aangetoond. Wat wil dit zeggen Dat betekent, dat bij een prijs
stijging de vraag niet normaal minder wordt zoals bij elke
prijsstijging uiteraard het geval is maar méér dan evenredig
minder. Dit is juist het omgekeerde als b.v. bij brood. Stijging-
van de broodprijs met het dubbele zal de vraag naar brood im
mers niét met de helft verminderen, maar slechts met een fractie.
De elasticiteit is hier ongeveer 0,4. Bij filmbezoek, als gezegd,
echter ruim 1.
Dit is het critieke punt.
En aangezien nu bovendien de kosten van de bioscoopexploitant
voor het grootste deel vaste kosten zijn, zal deze vraagvermin-
dering niet tot een beduidende kostenverlaging kunnen leiden.
Het gevolg daarvan is dus, dat de exploitant door het hoger stel
len van de entreeprijs al met al een geringer opbrengst zou ont
vangen. Bij doorberekening van de belasting in de prijs zou hij
dus in een ongunstiger positie geraken. Hij zal daarom slechts de
belasting voor eigen rekening kunnen nemen. Zo niet, dan zou
de omzetdaling immers groter worden dan de prijsverhoging en