44
18 FEBRUARI 1948
al met al dus minder winst ontstaan. Dit geldt ook voor toege
stane verlaging.
Uit het feit, dat de exploitant om erger te voorkomen
de belasting zelf zal drageij volgt:
1. de prijs zal niet stijgen; de levenskosten voor de consu
ment worden dus niet verzwaard. Volledigheidshalve zij opge
merkt, dat zelfs om niet nader te ontwikkelen redenen een
kleine daling van 3,4% kan intreden, hetgeen uiteraard te verwaar
lozen valt;
2. daar de prijs niet stijgt en de omzet dus niet afneemt, wordt
de bate voor de gemeente inderdaad groter. Te berekenen valt,
dat bij belastingverhoging van 20 op 35% de baten met 75% zul
len stijgen, hetgeen veel is;
3. de last wordt gedragen door de ondernemer.
Mijn bedoeling was slechts, U op enkele consequenties te wijzen.
In feite gaat de keuze dus slechts tussen belastingverhoging en
minder winst voor de exploitant, of het omgekeerde. Elk debat
over de entreeprijs of de mindere opbrengst voor de gemeente is
niet ter zake doende. Wel drijft bovengenoemde redenering op de
juistheid van de vraagelasticiteit, doch ik moge U verzekeren, dat
deze door elke econoom als juist wordt geaccepteerd.
Tenslotte moge ik U nog wijze, op de gevolgen, die de mindere
winst voor de ondernemer brengt. Eerst door ook deze conse
quentie te zien, is een juiste beslissing mogelijk.
Tot op heden ontving de ondernemer 80% van de bruto-
opbrengst. Drie procent van 80% moest aan omzetbelasting wor
den betaald, zodat rond 77% overbleef. De ondernemer moest
verder aan de filmverhuurder afstaan een bedrag van 25 tot 40%
van de NETTO-opbrengst. Dat is dus 25-40% van 77% van de
bruto-opbrengst. Al bij al reste voor de ondernemer een percen
tage van 46 tot 58% als netto-opbrengst, ongeacht de kosten van
loon, schoonmaak, investering enz.
Als gezegd, zal de bruto-opbrengst thans gelijk blijven. Door
het zelf moeten dragen van de verhoogde belasting, zal echter
de ondernemer nu slechts 30-49% ontvangen, in plaats van 46 tot
58%, hetgeen een niet onbelangrijke daling van zijn winst betekent.
Ten dele wordt deze daling van de winst echter weer afgeschoven
op de vennootschaps- en ondernemersbelasting, waardoor dus de
bate voor de gemeente ten dele gedragen wordt door de exploi
tant en ten dele door het rijk.
Of de ondernemer deze last zal kunnen dragen Voor de oor
log bedroeg de gemiddelde stoelbezetting 35%. In de oorlog liep
ze op tot 80%. Thans is ze gedaald tot 55%. Een verdere daling
van de vraag naar dit „bonloze" goed is waarschijnlijk, naarmate
ook andere bonloze goederen ter beschikking komen en de zwe
vende koopkracht zich dus op meerdere terreinen kan binden. In
bioscoopkringen is men echter van mening, dat de bezetting zich
zal stabiliseren op een hoger peil dan het vooroorlogse. Daartegen
over staat echter, dat de vaste kosten sterk gestegen zijn. Bij ver
nieuwing der installatie zullen diverse bedrijven dan ook voor niet
te dragen lasten komen te staan. Anderen zullen zich redden door
meer culturele films te draaien. Niet alleen de belasting daarvan
is lager; ook de afdracht aan de filmverhuurmaatschappij. Nog
anderen tenslotte zullen, ondanks mindere winsten, het hoofd toch
nog ruim boven water kunnen houden.
Het was mijn bedoeling, U duidelijk te maken, waar de kern