17 MAART 1948
77
niet meer toe, het krenkt de gevoelens van een deel van uw stad
genoten."
De VOORZITTER zegt dat hij zodra hem het bericht bereikte
dat in dit stuk enkele krenkende passages voorkwamen, hij zich in
verbinding heeft gesteld, met het bestuur van Concordia, met het
verzoek aan het gezelschap zijn wens over te brengen, die passages
er uit te laten. Achteraf bleek, dat men aan dit verzoek niet had
voldaan. Spreker heeft toen overwogen, het stuk voor de tweede
avond te laten verbieden, maar hij is daartoe niet overgegaan, om
dat hij wist, dat Hare Majesteit de Koningin ook de opvoering van
dit stuk had bijgewoond en een verbod hier een voor Haar on
prettige situatie zou hebben kunnen scheppen.
De heer MEYS sluit zich aan bij het protest van de heer van
Oyen. Hij kan het begrijpen, dat de voorzitter het eindelijk niet
verboden heeft, maar hij wil er toch wel op wijzen, dat de houding
van Concordia, toch wel zeer onjuist is geweest. Zij toch had de
burgemeester ervan in kennis moeten stellen, dat aan de wens
geen gevolg zou worden gegeven.
De heer MEIJERS wijst er op, dat iets dergelijks in de toekomst
toch voorkomen dient te worden.
De VOORZITTER beaamt dit en wijst er op, dat hij in de toe
komst als het noodzakelijk mocht blijken niet zal schromen een
toneelstuk te verbieden, dat krenkend is voor de Godsdienstige
overtuiging.
De heer VAN OYEN zegt daarvan overtuigd te zijn.
De heer JONGBLOED zegt, dat de Voorzitter zo welwillend is
geweest op deze kwestie nader in te gaan, waartoe hij niet ver
plicht is. Wat de zaak zelf betreft moet spreker opmerken, dat hij
het stuk zelf gezien heeft en dat ook hij de bedoelde passages niet
heeft kunnen bewonderen, maar dat men de zaak toch niet moet
overdrijven. Spreker vond dit stuk in ieder geval op heel wat hoger
peil staan dan menig ander in Concordia opgevoerd stuk, waarin
onder het mom van humor erger dingen werden gezegd. Bovendien
was de grondtoon in dit stuk zelfs gelovig. Er kwam ook in uit,
dat de kapitein, die er in uitgebeeld werd, ondanks alles het geloof
in God toch bewaarde. Spreker zou dit stuk niet gaarne verboden
hebben gezien.
2. De heer BRINKERHOF zegt, dat het straatje in de Prins
Hendrikstraat, waarover zo juist is gesproken bij de beantwoor
ding van gestelde vragen, toch ligt in het uitbreidingsplan. Als men
dit uitvoert, zal ook dat straatje wel in orde komen, maar spreker
zou willen verzoeken tevoren reeds die mensen te willen helpen,
daar vooral bij nat weer de toestand daar slecht is.
3. De heer LAUREY zegt in de courant te hebben gelezen, dat
de politie in het vervolg zonder waarschuwing proces-verbaal op
zal maken bij verkeersovertredingen. Spreker wil hier wijzen op
het optreden van de politie tussen Kalishoek en Oranjeplein. Het
verkeer is daar omgelegd zodat men van de Kalishoek niet naar