21 APRIL 1949 101 uitgaven van de Openbare Scholen wordt na iedere vijfjaarlijkse periode verrekend. De heer VAN SWOL merkt op, dat er enige tijd geleden moei lijkheden gerezen waren op het gebied van onderwijszaken; wet houder Struycken heeft toen beloofd er werk van te zullen maken. Dit is ook geschied. Het bedrag is toen vastgesteld. Spreker vindt het vreemd, dat de schoolbesturen toch weer in beroep zijn gegaan en in het gelijk gesteld zijn. Wethouder STRUYCKEN antwoordt, dat er aanvankelijk een te laag bedrag vastgesteld is. Wat de schoolbesturen echter nu nog te weinig krijgen, ontvangen ze bij de vijfjaarlijkse afrekening. Dit zal nog 6.tot 8.per leerling zijn. Door in beroep te gaan, hebben de schoolbesturen een hoger bedrag officieel zwart op wit gekregen voor dat jaar. Het had beter practisch opgelost kunnen worden, door het hogere bedrag uit te keren waarvan reeds vast stond, dat de bijzondere scholen in verband met de werkelijke uit gaven van de openbare scholen, daarop uiteindelijk recht konden doen gelden. De heer VAN GILS bevreemdt het, dat ,,in beroep" de ver goeding toegekend is. Is deze kwestie bij Gedeputeerde Staten verdedigd door Burgemeester en Wethouders of door de Stads advocaat Wethouder STRUYCKEN antwoordt, dat de kwestie bij Gedepu teerde Staten schriftelijk door Burgemeester en Wethouders is verdedigd. Burgemeester en Wethouders waren het er mede eens, dat de vergoeding hoger werd vastgesteld en vonden, dat Gedeput. Staten niet ver genoeg waren gegaan. Het had echter geen zin in beroep bij de Kroon te gaan, daar bij de afrekening over de vijf jaarlijkse periode, het bedrag toch zou worden uitgekeerd en beroep slechts vertragend kon werken op uitbetaling van de toen door Ged. Staten vastgestelde uitkering. De heer JONGBLOED zegt, dat naar zijn mening de gemeente het bedrag der vergoeding bepaalt overeenkomstig de kosten ver bonden aan het openbaar onderwijs over voorafgaande jaren. Het blijkt echter, dat het bedrag voor de bijzondere scholen te laag be groot is, waarom deze besturen in beroep zijn gegaan. Wethouder STRUYCKEN antwoordt, dat naar de mening der schoolbesturen het bedrag niet juist berekend was. Het bedrag had hoger kunnen zijn, doch Burgemeester en Wethouders zijn aan de zuinige kant gebleven. Het hogere bedrag hadden ze echter later toch ontvangen. De heer BREKELMANS zegt, dat naar zijn mening het beroep van de schoolbesturen een formele aangelegenheid is geweest om op deze wijze het juiste bedrag vastgesteld te krijgen. Zonder verdere bespreking wordt overeenkomstig het voorstel besloten. 11. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot voorlopige vaststelling van de gemeenterekening over 1947. (Bijlagen 1949, No. 76.)

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1949 | | pagina 101