21 APRIL 1949
105
trouwens ook niet mogelijk is. Spreker is van oordeel dat nog
grote hypotheken op deze kerken zullen rusten. De gemeente heeft
echter „iets" willen doen. Daarbij komt nog, dat genoemde kerken
noch stedebouwkundig noch sociaal gemist kunnen worden. Als
tegenprestatie heeft de gemeente zich enkele rechten voorbe
houden.
Met deze subsidies worden de pastoors niet uit hun zorgen
geholpen.
Komen er andere gezindten met een dergelijk verzoek, dan zal
ook ernstig overwogen worden om op gelijke wijze te handelen.
Spreker kan de gedachtegang van de heer Jongbloed begrijpen.
Wethouder VAN HOUTEN merkt op, dat de heren Jongbloed
en Meys hun gedachten ook financieel hebben uitgedrukt.
Spreker constateerde bij de heer Jongbloed een pessimistische
toon, bij de heer Meys een optimistische.
Ofschoon de voorzichtige toon van de heer Jongbloed juister is,
zijn de gemeente-financiën van dien aard, dat de uitgaven geoor
loofd zijn.
De overwegingen van de heer Jongbloed hebben ook bij spreker
een rol gespeeld.
Daarom wil hij zijn standpunt uiteenzetten.
Hij is van oordeel dat, als de Raad besluit de subsidies te ver
lenen en er in de toekomst door andere gezindten een gelijk ver
zoek gedaan wordt eenzelfde gedragslijn gevolgd behoort te
worden.
Ook over de gedachte van de heer Meijs het bouwen van
kerken in verband niet de wijkgedachte wil spreker iets zeggen.
De Kerk is het middelpunt van de wijk, terwijl de wijk samen
gesteld is uit verschillende groepen van personen. Ook hieraan is
gedacht. Hier heeft de gemeente in de toekomst een taak te ver
vullen. Bij het verwezenlijken der wijkgedachte zal gestreefd moeten
worden naar het stichten van een wijkgebouw, waarvan alle ge
zindten gebruik kunnen maken. De heer Jongbloed heeft het
vraagstuk niet van politieke zijde bezien, doch slechts op al zijn
merites beoordeeld.
De heer JONGBLOED is door de sprekers niet overtuigd. Der
halve blijft hij bij zijn principiële bezwaren. De mening van de heer
Meys, fractievoorzitter van de K.V.P. is anders dan die van de
fractievoorzitter in 1933.
De heer Meys heeft gezegd, dat de gemeenschap de zorg heeft
de bevolking" op te heffen en dat de kerk daarvoor de belangrijkste
factor is. Als men echter ziet hoe oud de Kerk is, dan kan het
resultaat slechts matig genoemd worden, zodat deze opheffing
ook van andere zijde zal moeten komen. Het is bovendien een veeg
teken, dat de Kerk niet meer in staat is haar eigen gebouwen te
zetten. Hierbij speelt de financiële verhouding niet zo'n belangrijke
rol, want de verhouding is over de gehele lijn gesponnen. Spreker
heeft ook het bezwaar, dat de Kerk teveel in de wijkgedachte inge
schakeld wordt. Als dat geschiedt, dan wordt de wijkgedachte
synoniem met de parochiegedachte. Ook het vastkoppelen van
scholen aan de Kerk is onjuist. Hierdoor ontstaat een schotjes
geest, die opgeheven dient te worden. Spreker acht het onjuist,
dat er steeds meer ghetto's komen, waarin de diverse kerkelijke
gezindten worden ondergebracht. Genoemde overwegingen hebben
hem dan ook versterkt in zijn mening, dat van gemeentewege niet
geholpen behoort te worden. De Kerk dient te waken voor de