110 21 APRIL, 1949 een inrichting als een „buitengewone" te beschouwen, meen ik U te mogen verwijzen naar de inhoud van het Kon. besluit van1 17 Maart 1932, alwaar U de zware eisen kunt aantreffen voor gewone inrichtingen (let wel geen buitengewone) voor maatschappelijk verkeer en wel zó zwaar dat b.v. Burgemeester en Wethouders nooit hun bewilliging hebben kunnen verlenen om het koffiehuis „De Posthoorn" in de voormalige gemeente Princenhage, waarin sedert 78 jaren de Kon. Harmonie Cecilia is gevestigd met hare momenteel circa 450 leden, alwaar het Princenhage's Mannenkoor geregeld hare repetitie en zang-uitvoeringen houdt en alwaar een grote concert- tevens vergaderzaal aanwezig is, waarin boeren bond, tuinbouwvereniging, burgersocieteit, arbeidersorganisatie, buurtverenigingen enz. enz. hun vergaderingen houden en alwaar toneeluitvoeringen plaats hebben van plaatselijke en niet plaatse lijke verenigingen, aan te merken als een gewone (let wel ik spreek niet van buitengewone) inrichting voor maatschappelijk verkeer, zodat de bewoners gedoemd zijn geweest een vergunning op papier te pachten tegen 10.per week. Als nu zelfs dergelijke inrichtingen volgens Burgemeester en Wethouders niet in aanmerking komen voor een gewone inrichting voor maatschappelijk verkeer, welke eisen zullen dan wel moeten worden gesteld voor een buitengewone inrichting. Mijnheer de Voorzitter, het is wellicht interessant hier mede te delen, dat het nog nooit hier in Breda is voorgekomen, dat een vergunning boven het vastgestelde maximum werd verleend voor een buitengewone inrichting voor maatschappelijk verkeer en wel om de doodeenvoudige reden, dat dergelijke inrichtingen hier in deze stad niet aanwezig zijn. Inrichtingen als b.v. het Zuid, hotel Dennenoord, Boshek, Mast bos enz. zijn alle gewone inrichtingen voor maatschappelijk ver keer en door overschrijving van de een op de andere is de vergun ning daar ter plaatse steeds gewaarborgd. Een voorbeeld van recente datum is de overschrijving door Burge meester en Wethouders van de vergunning van wijlen de heer de Kruyff op de tegenwoordige exploitant van hotel „Boshek". Mijnheer de Voorzitter, ik kom nu eigenlijk meer aan het cardi- nale punt en wanneer U mij thans de vraag zou stellen: Welke in richting zoudt U nu als een „buitengewone" beschouwen, dan zou mijn antwoord onmiddellijk luiuden: „die inrichting welke een buitengewoon, uitzonderlijk karakter heeft." Mijnheer de Voorzitter, dat is nu geen vondst van mij, maar dat kunt U lezen als toelichting op het bewuste artikel. Mijnheer de Voorzitter, als U mij dan nog een tweede vraag zoudt willen stellen: Noem eens een paar van die inrichtingen met een uitzonderlijk karakter, dan zou ik antwoorden: Het jaarbeurs gebouw in Utrecht, het Kurhaus in Scheveningen, enz. En als mijn antwoord dan U nog niet volkomen zou bevredigen, dan zou ik U verder verwijzen naar het antwoord der Regering zelf bij de schriftelijke behandeling van het onderhavige artikel, hetwelk luidt: De woorden zijn in beginsel duidelijk. Een wandel- hoofd, een concertgebouw valt daaronder. Mijnheer de Voorzitter, ik ben er diep van overtuigd, dat hier geen enkel raadslid het nog te exploiteren eethuis van de heer Joosen op de Baronielaan met de zo even genoemde grootse en uitzonderlijke inrichtingen op één lijn zou willen stellen. Mijnheer de Voorzitter, dit is geen buitengewone inrichting in de zin van de drankwet en het zal toch altijd nog moeten worden afgewacht of het bedrijf zich zodanig zal ontwikkelen dat het als

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1949 | | pagina 110