112 21 APRIL 1949 doeld in art. 17 der Drankwet, soms al een lange reeks van, jaren zitten te snakken. Wanneer de heer Joosen deze eerste methode te kostbaar zou vinden, dan wil ik hem nog een tweede minder kost bare mogelijkheid ter overweging aanbevelen en wel de volgende: Hij kkopt één vergunning en vraagt alsdan toepassing van helt bepaalde in art. 29, sub 2 der Drankwet, nl. dat B. en W. de aange kochte vergunning op zijn naam willen overschrijven, omreden zijn bedrijf een gewone inrichting voor maatschappelijk verkeer is. Daar alle goede dingen in drieën bestaan, wil ik hem tenslotte nog een derde mogelijkheid aan de hand doen, nl. om, zoals hij thans toch ook doet, een vergunning te pachten. Mijnheer de Voorzitter, ik ben aan het einde van mijn betoog en resumerende ben ik tegen dit prae-advies: le omreden het eethuis van adressant geen buitengewone in richting is voor maatschappelijk verkeer; 2'e omreden er minstens nog 3 mogelijkheden voor hem zijn om op een andere wijze een vergunning te verkrijgen; 3e omreden gehandeld zou worden tegen de geest en de bedoe ling van de Drankwet, die vermindering van drankgelegen heden beoogt. 4e omreden de Raad, nu, zoals in dit geval, zich niet moet be moeien met de particuliere aangelegenheden van een inwoner, die daardoor in de gelegenheid wordt gesteld, andere inwo ners die vaak grote geldelijke offers zich hebben moeten ge troosten om hun inrichtingen rendabel te maken, te gaan beconcurreren. Aan het slot, Mijnheer de Voorzitter, zou ik U willen adviseren de heer Joosen de goede raad te geven, rustig af te wachten, op welke wijze zijn eethuis zich in de toekomst zal ontwikkelen en mocht dit waarlijk in een bijzondere stijgende lijn zijn en een uit zonderlijk karakter dragen, zich nogmaals met eenzelfde adres tot deze Raad te wenden. De Heer Joosen kan dan ook de voldoening smaken, dat hij in mij geen tegenstander zal aantreffen, om de eenvoudige reden, dat ik alsdan niet meer tot de vroede vaderen dezer gemeente zaj behoren. Mijnheer de Voorzitter, ik dank U. De Heer JONGBLOED is niet zo'n heftige tegenstander als de heer Sprangers, ook al heeft hij het prae-advies met gemengde gevoelens gelezen. Het is spreker duidelijk geworden, dat de heer Joosen momenteel een vergunning pacht. Blijft de gepachte vergunning nadien in tact, dan komt er weer een vergunning bij. Spreker wil de wenselijkheid niet ontkennen, dat de heer Joosen een tapvergunning krijgt. De in het verzoek gebezigde uitdrukking „Inrichting voor het betere genre publiek" vindt hij ongepast. Dan heeft volgens spre ker „De Posthoorn" eveneens recht op een vergunning. Naar zijn mening zal de Minister niet gemakkelijk het verzoek inwilligen. De VOORZITTER wil ingaan op het uitvoerig betoog van de heer Sprangers. Het „buitengewoon" zijn van een inrichting voor maatschappelijk verkeer is betrekkelijk. Zoiets is in Breda anders dan in Amsterdam of 's-Gravenhage. Het fraaie pand van de fam. van Iersel is een van de kostbaarste in de gemeente en als zoda^ nig bij uitstek geschikt voor een eethuis. In een stad met een groot

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1949 | | pagina 112