130
20 MEI 1949
Door bedoelde familie is een bedrag ad 389.gevraagd voor
noodzakelijke herstellingen.
Uit alles blijkt, dat de vordering niet juist geweest is. Ook werd
een som van 600.geëist wegens „gederfde levensvreugde".
„Gederfde levensvreugde" heeft bijna iedere arbeider, want die
zijn er altijd bij betrokken. Spreker vraagt zich af welk bedrag
betaald zou moeten worden, indien de arbeiders hun „gederfde
levensvreugde" in rekening zouden brengen, daar bij de arbeidende
klassen in- en uitgevorderd wordt en inwoning wordt gegeven te
recht en te onrecht.
Spreker vindt het dan ook niet juist, dat een dergelijke eis, kan
plaats vinden.
Hij vraagt vervolgens of Burgemeester en Wethouders alsnog
bereid zijn een vordering in te stellen en in het pand Baronielaan
163 mensen in te brengen.
Een dergelijke aangelegenheid, ontstaan öf door verkeerde in
lichtingen van het Woningnoodbureau öf door verkeerde inlichtin
gen aan de Vorderingscommissie, treft zeker de Bredase bevolking.
De VOORZITTER antwoordt, dat de oorzaak gezocht dient te
worden in de nieuwheid van de materie.
Burgemeester en Wethouders hebben bij het woningnoodbureau
er op gewezen, dat alle formaliteiten moeten worden nageleefd.
Er worden echter zoveel exploiten uitgereikt, dat een abuis heel
goed mogelijk is, ofschoon er ernstig naar gestreefd wordt ze te
voorkomen. Een slechte dading is evenwel soms beter, dan een
goede vordering.
Of een nieuwe vordering ingesteld zal worden, is spreker onbe
kend.
De heer VAN SWOL zegt als lid van de vorderingscommissie
deze zaak meegemaakt te hebben. Het is jammer, dat bedoelde
familie het geval zover doorgedreven heeft. Naderhand kwam ze
met een attest van een zenuwarts waarin verklaard werd dat in
woning ongewenst was. Toen was de kous af, doch deze familie ging
verder. Daarom ligt nu dit voorstel tot het aangaan van een dading
ter tafel. Als in het pand Baronielaan 163 echter woonruimte over
is, dan is spreker er voor, de familie uit te vorderen en een gepaste
woning te geven. Zodoende komt er dan een grote woning vrij.
De heer VAN DEN BERG merkt op, dat de Commissie destijds
eenstemmig vóór vordering was. Spreker vraagt of deze familie nu
toch nog inwoning krijgt.
De VOORZITTER zegt, dat hem zulks onbekend is. Toen er
gevorderd werd, bezat de familie nog geen verklaring van een
zenuwarts.
De heer VAN SWOL zegt, dat de verklaring van de zenuwarts
pas na de vordering gekomen is. Hierdoor moest de vordering in
getrokken worden.
De VOORZITTER meent, dat het niet gemakkelijk is om deze
familie, die in het bezit is van een attest van een zenuwarts, ge
heel uit te vorderen.
De vraag is, als er niet ingevorderd mag worden, of er dan wel
uitgevorderd mag worden.
Hierop kan spreker direct geen antwoord geven en de Raad
enige toezegging doen.