208 29 JULI 1949 Een dergelijke tak dient afgekapt en in het vuur geworpen te worden. De Heer VERHAAK zegt het volgende: Het is ongetwijfeld een zelden voorkomend feit dat een besluit van de gemeenteraad, hetwelk ongeveer 10 jaar geleden genomen werd en wel over een ingrijpende aangelegenheid nogmaals ter discussie op de agenda geplaatst is. De redenen hiervoor zijn enerzijds, dat de uitvoering van dit besluit niet kon plaats hebben en anderzijds, dat waar nu tot uit voering overgegaan zou kunnen worden, de omstandigheden ge wijzigd zijn. Vanzelfsprekend zullen de argumenten, welke er toen waren en de discussies welke toen gevoerd zijn, weinig verschillen, van. wat nu gezegd is en gezegd zal worden. Ik ben dan ook overtuigd,dat wat ik te zeggen heb, geen nieuwe gezichtspunten te zien zal geven. Dat ik evenwel toch enkele beschouwingen wil houden, is een gevolg van een ingekomen request, waarin een sterk accent gelegd werd, op de medisch hygiënische zijde van het betreffende onder werp. Het ligt dan ook niet in mijn bedoeling, het Havenvraag- 0 stuk" van een ander facet te belichten, dan van het medisch- (j hygiënische. Om dit evenwel te kunnen doen is het wel dienstig te v bezien, hoe dit gegroeid is. 0 Het is bekend, dat onder Jan van Polanen in 1362 de stad Breda, g werd omwald en wat sterk daarmee verbonden was, van grachten s voorzien; zo werd dan de stad Breda omwaterd, door dte samen- r vloeiing van Mark en Aa, welke 1 km stroomopwaarts vajn v Breda lag, om de stad te leiden en nadien weer verenigd naar zfca e afgevoerd te worden. Het gedeelte hetwelk hierdoor begrensd! n werd, had als scheiding Kasteel in de uiterste N.W. hook, veder, v naar het zuiden via de tegenwoordige haven langs de vroegere Mark (Markendaalseweg) via Karnemelkstraat, Oude Vest, Vlas- zak-Beyerd, samenkomst Veemarktstraat, Catharinastraat, weer naar het Kasteel, het tegenwoordige Valkenberg mijdend. De voor ziening van water en de afvoer hiervan, met de afvalproducten:. was voor deze enkele duizenden mensen uiteraard zeer eenvoudig, h n.l. de directe lozing op de langs het stadje stromende rivier en in jj de vestinggrachten. d Dat toen toch ook al soms moeilijkheden over deze afvoejr be- h stonden, blijkt wel uit-de twist hieromtrent tussen heti capucijnen- E klooster (tegenwoordig belastingkantoor) en het Begijnhof, zoals n we uit de kronieken leren (ongeveer 1600). o Geleidelijk breidde de stad zich uit. Zo werd in 1500 buiten de v veste het klooster Catharinadal (tegenw. Kloosterkazerne) ge bouwd. In 1531 de wijken Ginnekenstraat, Haagdijk, Boschstraat, b totdat in 1682 onder stadhouder Willem III, door de vestingbouw- <1 kundige Menno van Coehoorn, een grote uitbreiding aan het om- a walde gedeelte gegeven werd, om daardoor de nieuwe wijken in de a versterking op te nemen. Deze bouwde n.l. 1 km stroomopwaarts y van de stad, een sluis (dus geen damen leidde het opgeleverde z water, langs de nieuw te graven vestinggrachten (de tegenwoor- d dige singels). We zien dus, dat deze vestingbouwkundige die wist, n dat ziekten in de vesting een ernstiger bedreiger kondAn vormen d dan de vijand buiten de veste, het water wel buiten de stad leidde, z doch daarbij de mogelijkheid liet, om vers water in te laten en het k afvalwater met faecaliën enz. daardoor af te voeren; dit afvoier- -

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1949 | | pagina 208