266
28 SEPTEMBER 1949
do werkelijke uitgaven voor het openbaar lager onderwijs over
1946 zijn vastgesteld, in beroep te gaan bij de Kroon. (Bijlagen
1949, No. 254.)
De heer VAN GILS zegt het volgende:
Dit voor ons liggende voorstel is niet zo eenvoudig, als het lijkt.
Burgemeester en Wethouders stellen voor in beroep te gaan bij de
Kroon tegen een uitspraak van Gedeputeerde Staten.
Nu behoeft de Raad niet te bewijzen, dat het door Gedeputeerde
Staten vastgesteld bedrag fout, maar dat het door de Raad destijds
vastgesteld bedrag juist is.
Er worden in het voorstel drie verschillende bedragen genoemd.
Uit de in mijn bezit zijnde bescheiden heb ik getracht na te gaan
welk bedrag goed is, doch ook ik kwam tot een ander bedrag.
Het ware derhalve juist geweest de Raad een specificatie te
verstrekken van het bedrag van 7042.
Nir dit niet is geschied, heb ik reden aan te nemen, dat het niet
juist is. Gedeputeerde Staten zullen alles wel zeer nauwkeurig
hebben nagegaan en met inschakeling van de Onderwijsraad, de
Inspecteur en Hoofd Inspecteur van het Rijks-Schooltoezicht,
mogelijk zelfs met de Vereniging van Ned. Gemeenten. Ik voorzie
dan ook, dat de Raad dit beroep zal verliezen en kan dan ook
wanneer ik geen zekerheid heb, dat het door de Raad vastgesteld
bedrag juist is, niet met het voorstel accoord gaan.
De heer VAN EGERAAT zegt, dat in het voorstel vier argu
menten opgesomd zijn ter motivering van het voorstel om in
hoger beroep te gaan.
Spreker wil over deze argumenten het volgende opmerken:
le argument:
Gedeputeerde Staten geven geen nadere specificatie. Zulks is
evenwel door de Gemeente ook niet gedaan.
2e argument:
Misschien had art. 55 bis, onder o, der L.O.-wet 1920 aangehaald
kunnen worden.
De Gemeente gaat nu een beroep instellen om dit te weten te
komen.
3e argument:
Gedeputeerde Staten hebben een rekenfout gemaakt. Het lijkt
vrij formeel om op grond hiervan tegen de beslissing van Gedepu
teerde Staten verzet aan te tekenen.
4e argument:
Het beroep had door het schoolbestuur binnen 30 dagen inge
steld moeten worden.
Spreker wil hieromtrent wijzen op artt. 103 en 104 der L.O.-wet
1920, waar in staat, dat het door de Raad vastgestelde bedrag
onverwijld aan het schoolbestuur medegedeeld moet worden.
Zulks is op 22 December 1947 geschied. Was dat echter „onver
wijld" Is de Gemeente niet enigszins traag geweest met het toe
zenden van dit raadsbesluit naar het schoolbestuur?
Gezien de voorgeschiedenis is spreker van mening, dat deze
argumenten formeel aandoen. Spreker stelt voor dit agendapunt
aan te houden.
Is zulks niet mogelijk, dan kan hij zijn stem niet aan het voor
stel geven.