28 SEPTEMBER 1949 267 Wethouder ROMSOM zegt, dat wethouder Struycken hem ge vraagd heeft de volgende toelichting te geven: Breda tekent beroep aan o,m. 1. tegen opneming van Gedeputeerde Staten van „kosten con ciërgewoning Middellaan", daar deze woning geen deel uit maakt van schoolgebouw Middellaan en deze kosten dus buiten beschouwing dienen te blijven bij de uitgaven der openbare scholen; 2. omdat Gedeputeerde Staten niet aangeven welke uitgaven volgens hen door Breda ten onrechte niet zouden zijn opge nomen 3. omclat schoolbestuur moet worden geacht de beroepstermijn te hebben overschreden. De door te Breda vastgestelde „werkelijke uitgaven 1946" voor de openbare scholen zijn bepaald aan de hand van de rekening- cijfers 1946, waarbij buiten beschouwing zijn gelaten die uitgaven, welke werden geacht niet tot de kosten van het openbaar lager onderwijs te behoren. Deze drie argumenten pleiten er voor wel in beroep te gaan. Het gaat hier om een principieel verschil tussen Gedeputeerde Staten en de Bredase Raad. Spreker vraagt of het door de heer van Gils verkregen bedrag wel juist is. De heer VAN GILS antwoordt als volgt: „Het door mij verkregen bedrag bevat geen gefingeerde cijfers. Ik heb deze geput uit officiële bescheiden, de begroting en de bijlagen. Naar mijn gevoelen moet het bedrag van 153.16 wel doelen op het onderhouden van schoolgebouwen, doch hier wil ik niet ver der over uitweiden. Zulks moet een beroepsrechter maar doen." Wethouder ROMSOM vraagt of de heer van Gils deze cijfers wethouder Struycken voorgelegd heeft. Indien deze zulks gedaan had, dan zou hij zeker antwoord gekregen hebben. De heer VAN GILS is van oordeel, dat hij toch niet naar de be trokken wethouder behoeft te gaan om te zeggen, dat deze abuis heeft. Het beantwoorden der vragen behoort door Burgemeester en Wethouders in de Raad te geschieden. De heer VAN EGERAAT lijkt het toch beter dit agendapunt aan te houden, indien het met het oog op de beroepstermijn moge lijk is. De VOORZITTER antwoordt, dat het voorstel niet aangehouden kan worden. De Raad heeft 30 vrije dagen om het beroep in te dienen. De termijn is deze maand nog verlopen. De beslissing dient derhalve in deze vergadering genomen te worden. Indien men met cijfers komt, dan kan niemand antwoorden. Der gelijke zaken dienen eerst onderzocht te worden. Dit beroep is echter noch kostbaar noch geweldig te noemen. Wethouder Struycken stelt voor in beroep te gaan. Spreker is van mening, dat het voorstel van de wethouder aangenomen dient te

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1949 | | pagina 267