16 NOVEMBER 1949 347 voor het lager onderwijs is daar vastgesteld op f 38.en voor het U.L.O. op f 116.'Dit is een groot verschil met Breda. Tenslotte staat er in het voorstel, dat de gemeente met de be doeling van Gedeputeerde Staten niet op de hoogte was. Maar op de zitting van Gedeputeerde Staten, waarin dit geval behandeld werd, was Breda niet vertegenwoordigd. Spreker vindt het toch wel nuttig dergelijke zittingen bij te wonen. Wanneer het er om gaat om nu eens definitieve gegevens te verkrijgen, dan heeft spreker tegen het voorstel geen bezwaar. Hij is echter tegen het voorstel, als het beroep zich richt tegen het besluit van Gedeputeerde Staten. De heer VELDKAMP onderschrijft wat de vorige spreker ge zegd heeft. Hij wil vooral de nadruk leggen op het niet aanwezig zijn op de zitting van Gedeputeerde Staten. Het komt vaak voor, dat men omtrent administratieve twistpunten in eerste instantie reeds volledig wordt ingelicht, waardoor het in beroep gaan voor komen kan worden. De heer DRION zegt, dat artikel 17 der Lager Onderwijswet 1920 aan belanghebbenden de mogelijkheid geeft om in beroep te gaan. De vraag is of de gemeente er belang bij heLft overeen komstig het voorstel te handelen. Het is immers wenselijk, dat de gemeente aan het onderwijs ruime middelen verstrekt, opdat het zich zoveel mogelijk zal kun nen ontplooien. Bovendien verwacht Spreker van de beschikking in hoger be roep nauwelijks enige verlaging, omdat Gedeputeerde Staten de bedragen vaststellen, die voorzien in de redelijke behoeften. Voorde gemeente Tilburg en 's-Hertogenbosch zijn voor zover spreker bekend is bedragen vastgesteld, dié ongeveer even groot zijn. Daarbij komt nog, dat een raadslid deze zaak moeilijk kan be- oordélen, omdat de stukken te kort vóór dé vergadering ontvan gen zijn en ter leestafel belangrijke papieren ontbraken o.m. het beroepschrift en het verweerschrift van de gemeente. Wethouder STRUYCKEN zegt dat de motivering van dit be roep inderdaad aanvulling nodig heeft. Voorop staat dat het niet de bedoeling is het onderwijs te onthouden waarop het redelijker wijs aanspraak kan maken. De vraag is nu wat redelijk is. Vol gens de L.O.-wet is die bijdrage redelijk te achten, welke gelijk staat met de kosten per leerling voor het openb. onderwijs ge maakt. Deze kosten worden voor dit jaar geschat op f 23. Begroot was f 17.Het was dan ook de bedoeling en hiervan is mededeling gedaan aan de betrokkenen om op het eind van het jaar deze begroting te herzien en te brengen op f 23.Door het ingestelde beroep tegen de begroting van f 17.werd de mo gelijkheid om het bedrag van f 17.op f 23.te brengen ge blokkeerd. Door Gedeputeerde/ Staten is het bedrag nu vastge steld op f 28.Dit bedrag klopt niet met onze werkelijk^ uit gaven voor het openbaar onderwijs. Is het niet inconsequent vraagt de heer van Egeraat voor het volgend jaar f 30.te be groten en nu bezwaar te maken tegen f 28. De wethouder meent dat dit niet het geval is en wel hierom niet en hier wordt het financieel beleid geraakt, omdat er een 5 jaarlijkse verrekening is. Het is nu te verwachten dat de kosten

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1949 | | pagina 347