14 DECEMBER 1949 393 baar kunnen worden gemaakt, maar één onderwerp wil ik toch met name noemen en dat is de bevordering van de woningbouw. Daarbij gesteund door de wethouders, speciaal ook door wethouder v. Haperen, die de lang niet altijd gemakkelijke taak heeft om de benodigde gronden in handen te krijgen, en ook door de dienst van Openbare Werken, hebt U weten te bereiken dat Breda mede aan de spits staat bij de voorziening in de woningnood. Als ik aan deze hulde voor Uw werkkracht een goed bedoelde waarschuwing ver bind, kan ik voor de vorm daarvan een keuze doen uit verschil lende spreekwoorden en gezegden, als: „Neem niet te veel hooi op de vork", „Spring niet verder dan de polsstok lang is", „Houdt Uzelf in bedwang" en „Loop Uzelf niet ondersteboven". De werk kracht van de mens is gelijk aan een stuk elastiek: het kan ver uitgerekt worden, maar wanneer het op een gegeven moment af knapt, is het meteen ingeschrompeld en kan slechs zelden weer die grote lengte krijgen. Wat dat polsstokspringen betreft, kan ik niet altijd aan de indruk ontkomen dat U de draagwijdte van de sprong in finantiëel opzicht wel eens onderschat of althans U er te weinig rekenschap van geeft, welke blijvende lasten eruit voort spruiten. Het zou niet de eerste keer zijn, dat de populariteit van een burgervader heeft geleden door de schuldenlast, welke zijn dadendrang heeft veroorzaakt. Het mag ook niet zo worden, dat Uw en onze opvolgers aan handen en voeten gebonden zijn door de jaarlijks terugkerende renten en aflossingen. Ook hun tijd zal zijn eisen stellen. Inderdaad is, zoals Burgemeester en Wethouders het stellen, de finantiële toestand niet ongunstig, maar wanneer wij de fac toren, waaruit dat voortspruit, nader beschouwen en onze visie daarop voor de toekomst moeten geven, dan vrees ik dat wij voor moeilijke jaren zullen komen te staan. Ik hoop, dat die vrees ongegrond zal blijken te zijn geweest, maar wanneer het wel zo zal zijn, dat de inkomsten teruglopen, dan benijd ik de wethouder van financiën diens positie niet en zal het heel moeilijk zijn om de einden aan elkaar te knopen, gezien de vaste kosten, waaraan niet meer te ontkomen is. Slechts een enkele greep uit de berg van cijfers om dit te illustreren. Vergeleken met 1949 vor deren rente en aflossing van vaste leningen ruim f 900.000 meer, is het nadelig slot van het Hoofdstuk Onderwijs, buiten 16, met ruim f 200.000 gestegen, waarvan meer dan f 150.000 ten laste van het bijzonder gewoon lager onderwijs en waarvoor bij de le begrotingswijziging nog eens f145.000 wordt uitgetrokken; vraagt Maatschappelijke steun f 75.000 meer en de Gemeente reiniging f 50.000. Ik vraag mij daarom bezorgd af: waar moet dat op den duur naar toe. Die bezorgdheid wordt er niet beter op wanneer ik daarnaast zie, dat in een drietal thans reeds voor gestelde wijzigingen in de begroting, Burgemeester en Wethou ders kans zien om ruim f 600.000 meerdere inkomsten op te sou peren. Aan het eind blijft slechts een schamel bedrag van f 42.000 voor onvoorzien over, zodat niet alleen de raad de ge legenheid wordt onthouden om bij deze begroting uitgaven te creëren, welke deze nodig oordeelt, maar dit bedrag veel te ge ring is om eventuele tegenvallers op te vangen. Dat er een re- servepost van f 122.800 is tot stichting van een tentoonstellings gebouw, schenkt mij geenszins de illusie, dat dit bedrag daarvoor ook werkelijk gereserveerd blijft. Ik vrees, dat vóór dat het Pasen is, dit ei ook al zal moeten worden aangebroken. Mijnheer de Voorzitter, ik wil op dit moment dit alles laten

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1949 | | pagina 393