398 14 DECEMBER 1949 Tevens acht ik het gewenst dat de Raad van de door uw College eventueel gevoerde en te voeren onderhandelingen, meer dan tot dusverre, op de hoogte wordt gehouden. Uit wat ik verneem komt het mij voor dat b.v. de K.M.A.- Valkenberg-kwestie mogelijk beter had kunnen zijn opgelost en anders zou zijn beoordeeld, ware de Raad volledig en tevoren in gelicht geweest. Dit is niet een wens die onmogelijk vervuld kan worden, en slechts dient om uw College te belemmeren, doch die, waar de Raad tenslotte verantwoordelijk blijft, van zeer groot belang is. Ik zal daarop bij de onderdelen van de begroting nog terug komen. Met vreugde zal ik het door uw College genoemde investerings schema ontvangen. Eerst dan zal bij het vaststellen van een be groting de vrees verdwijnen dat het aanvankelijk mogelijk niet ongunstige beeld in de loop van het jaar verdwijnt. Voorts is een bron van zorg, gelijk wel blijkt uit de te dien aan zien bij het afdelingsonderzoek gestelde vragen, de toekenning van subsidies. Aan subsidies en lidmaatschappen gaat jaarlijks een groot bedrag uit de gemeente-kas. Terecht meent uw College dat men geen volkomen vaste normen kan stellen te dien aanzien, maar een gemeentelijke huishouding is, dunkt mij, toch ook min of meer gebonden aan de regel dat men niet meer moet uitgeven dan men heeft. En daarom dunkt het mij niet zo'n kwaad idéé om b.v. voor sociale en culturele zorg, in principe een bedrag per inwoner be schikbaar te houden. Men kan die grens wel overschrijden, doch er staat dan een gevaarsteken op de weg. Dat daarbij de norm voor sociale zorg hoger behoort te liggen dan voor culturele zorg is m.i. niet te betwisten. En het verschil, althans voor zoveel sub sidies en lidmaatschappen betreft, is thans wel gering. Men moet niet kunnen vastlopen zo, dat b.v. voor een bepaald object van sociale zorg een onvoldoende subsidie moet worden verleend, om dat de kas door uitgaven voor culturele doeleinden is uitgeput. Met voldoening heb ik geconstateerd dat wanneer onderwerpen, een deel van de middenstand betreffende, aan de orde kwamen, overleg met de betrokken groep werd gepleegd. Gaarne sluit ik mij aan bij de „minderheidsmening" in uw Colle ge, wat beteft het „algemeen kiesrecht" voor de dienstcommissies. Te weinig ben ik in die kwestie thuis, om de noodzaak van de huidige regeling te beseffen. In principe moet iedere werknemer over de vertegenwoordigers kunnen stemmen. Mij dunkt: hij be hoeft daartoe niet in een organisatie van ongeorganiseerden te behoren. Gevaren zie ik er evenzeer niet in, wel zie ik in het huidige systeem dwang om lid te worden van een organisatie. De VOORZITTER gaat hierna over tot beantwoording van de opmerkingen gemaakt bij de algemene beschouwingen. De heer Meys heeft gesproken over Keizer Justinianus. De Raad heeft zeker zoveel respect voor de vrouwelijke leden als Keizer Justinia nus zou gehad hebben. Spreker dankt de heer Meijs voor de vrien delijke woorden, gericht tot het College, de ambtenaren en hem persoonlijk. Spreker stelt deze waardering op prijs. Een klopje op de schouder kan vaak zo goed doen en geeft weer moed voor een geheel jaar. Ook de ambtenaren verdienen dit woord van lof, waarmede men meestal te zuinig is. Wat de woningbouw betreft, had het College zonder de hulp van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1949 | | pagina 398