23 FEBRUARI 1949
39
Wethouder ROMSOM antwoordt, dat de maximum leeftijd door
de Inspecteur voor scheepvaartonderwijs, de Heer W. Polderman,
is bepaald op 20 jaar.
De cursus is na 1920 in het leven geroepen en om die reden niet
in de Nijverheids-Onderwijswet opgenomen. De duur van de cursus
is 2 jaar.
Deze cursus wijkt dus af van de 3-jarige machinistencursus, die
wel wettelijk is geregeld, doch behoort tot de afdeling Middelbaar
Technisch Onderwijs. Om toegelaten te worden moet men in het
bezit zijn van het diploma M.U.L.O.-A of Ambachtsschool. Deze
cursus heeft voldoende zekerheid van slagen, omreden het een cen
trale cursus is, die alleen te Breda gegeven wordt en voorziet in een
behoefte voor gediplomeerden van Mulo- en Ambachtsscholen in
Noord-Brabant.
De cursus is gelijk te schakelen met het uitgebreid lager Nijver
heidsonderwijs (U.L.N.O.).
Zonder verdere bespreking wordt overeenkomstig het voorstel
besloten.
19. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op een ver
zoek van de Bredase Orkest Vereniging om beschikbaarstelling
van een gemeentelijk subsidie (Bijlagen 1949, no. 42).
De VOORZITTER stelt voor dit prae-advies aan te houden.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
20. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot beschikbaar
stelling van een crediet voor het aanschaffen van dienstkleding ten
behoeve van de concierge der gemeentelijke ambachtsschool (Bij
lagen 1948, no. 47).
De heer VAN SWOL vindt een maandelijkse bijdrage van f 5.-
nogal zwaar. Spreker verzoekt daarom het voorstel terug te nemen
en eerst bij andere instanties te informeren.
Wethouder ROMSOM antv/oordt, dat bij het Departement om
vrije dienstkleding is gevraagd. Dit verzoek is echter niet ingewil
ligd. Daarna boden de concierge en de hulpconcierge vrijwillig aan
om f 5.- per maand bij te dragen.
De heer VAN SWOL heeft toch bezwaar tegen deze bijdrage.
Misschien komen er in de toekomst nog meer van zulke gevallen
en dan zouden de mensen verplicht zijn een even groot bedrag bij te
dragen.
Wethouder ROMSOM antwoordt, dat de concierges zelf een de
gelijke stof gekozen hebben en dat ze zelf voorgesteld hebben deze
bijdrage te betalen.
De heer VAN DEN EEDEN zegt, dat hij tegen het voorstel zou
zijn, indien de bijdrage verplicht was gesteld. Nu is evenwel het
verzoek van betrokkenen zelf uitgegaan.
De heer VAN SWOL vermoedt, dat het dragen van uniformen
verplicht gesteld is.