412 14 DECEMBER 1949 dan ook veel te weinig. Voor velen is er in het geheel geen gele genheid wekelijks of zelfs maar periodiek een bad te nemen. En dat niet alleen onder arbeidersbevolking, maar evenzeer onder de kleine middenstanders. Al betekent een tweede badhuis voor Spr. geen programmapunt, toch acht hij het heel belangrijk en de aan dacht meer dan waard. B. en W. maken zich van deze zaak te gemakkelijk af. Het bad huis bij het slachthuis acht men te duur maar daarmee is de zaak niet afgedaan. Spr. geeft in overweging te doen onderzoeken, of het mogelijk is op verschillende punten der stad een aantal klei nere badhuizen te bouwen met zo eenvoudig mogelijke inrichting, of wel deze onder te brengen in bestaande gebouwen, Spr. geeft een voorbeeld van een gemeente met 4700 inwoners, waar men iets dergelijks heeft tot stand gebracht. Dit kostte die gemeente slechts f 750 per jaar als nadelig saldo. Zou dit ook in Breda niet te verwezenlijken zijn? Het bouwen van een badhuis in het Heuvelplan, hoewel op zich zelf wel nodig, acht Spr. een achterstellen van het Belcrumkwar- tier. Spr. herhaalt de vraag om een meer positieve toezegging van B. en W. inzake het badhuisvraagstuk. Indien B. en W. die niet wensen te geven, zal Spr. zelf de Raad om een uitspraak vragen. Met verwondering heeft Spr. kennis genomen van de mening van de voorzitter, die gezegd heeft, dat de tijd voor industriali satie alweer voorbij is. Heeft men dan deze tijd ongebruikt voor bij laten gaan? Spr. kan zich dat niet begrijpen. Nog onlangs heeft Dr Kohnstamm gezegd, dat er nog maar betrekkelijk weinig op het gebied van industrialisatie is tot stand gekomen. Spr. vraagt zich af, of de gelegenheid er dan wel werkelijk geweest is. Of ligt de oorzaak in een tekort aan ondernemers? Spr. kan zich dat niet indenken. Andere gemeenten, zoals Leur en Oosterhout doen alles om industrie aan te trekken en slagen daarin ook wel. Waarom zou Breda dat ook niet kunnen Het is toch veel beter, de in- dustriën naar hier te halen, dan onze inwoners naar elders te stu ren om te gaan werken. Evenwel Spr. weet dat deze zaSken niet eenvoudig zijn en verklaart zich ook niet onverschillig ten opzichte van de soort industrie. De Voorzitter heeft gezegd, dat de begroting ons plan voor het komende jaar is. Dit is alleen waar, als men bedoelt, een huis houdelijk plan. Nieuw uit te voeren werken zoekt men er tever geefs in. Ook spreker ziet de begroting niet alleen als een welkome aanleiding tot debatten over de gemeentepolitiek, maar wel degelijk als een plan, waaraan men zich als goed huisvader heeft te hou den. Alszodanig heeft het stuk grote waarde en Spr. meent dat men er dan ook zo min mogelijk van moet afwijken. Wethouder Van Houten heeft gezegd, dat de bedrijfstarieven misschien wel zullen moeten worden verhoogd. Spr. merkt in dit verband op, dat de gemeentelijke vrijheid op financieel gebied, die gelukkig weder is herkregen, een hoog goed is, maar dat men anderzijds niet kan terugverlangen naar de verwarrende toestan den op het gebied van de gemeentebelastingen, die wij vroeger ge kend hebben. Beter dan verhoging der bedrijfstarieven acht Spr. het, de heffingen naar draagkracht te verhogen. Met een tariefs verhoging voor gas, electriciteit of water zal Spr. zich slechts kunnen verenigen in d'e hoogste financiële nood. Dat de oude tekorten van de begroting verdwenen zijn, stemt tot voldoening. Naast de zorgen van het College van B. en W. op

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1949 | | pagina 412