414 14 DECEMBER 1949 Wethouder Romsom heeft nog een en ander opgemerkt over de samenstelling van de dienstcommissies. Spr. is daarin niet zo goed thuis. De situatie, zoals die nu is, heeft hem echter als onjuist getroffen. Hij kan echter aannemen, dat de omstandigheden deze situatie voor het ogenblik toch aanvaardbaar maken. Het zal ech ter zaak zijn, deze kwestie niet uit het oog te verliezen. Tot slot zegt Spr. nimmer de bedoeling te hebben gehad, het College van B. en W. in de uitoefening van zijn taak te willen hinderen, doch dat hij slechts wil trachten een verhouding tussen de taken van B. en W. en de Raad te bereiken, die voor beide col leges acceptabel is. De heer VAN EGERAAT zegt het volgende: In de Middeleeuwen lag het doel van bedrijven (diensten) in de producent. In de huidige tijd is het objectieve doelde gemeenschap van goederen en diensten te voorzien. Het inkomen voor de wer kers is slechts het subjectieve doel, aan het objectieve ondergeor- dend. De gemeenschap is, voor haar juiste behoeftevoorziening, op bedrijven aangewezen. Het bedrijf draagt daarom een verantwoor delijkheid t.o. de gemeenschap, voor haar juiste taakvervulling. Daar een a-rationeel wezen echter geen verantwoordelijkheid kan dragen, valt de verantwoordelijkheid die het bedrijf hier heeft, terug op de in het bedrijf werkende groepen van rationele wezens, zijnde de werkers. Alle in een bedrijf of dienst werkenden dragen een verantwoordelijkheid t.o. de gemeenschap. Daar een bedrijf of dienst niet meer zuiver privaat, maar steeds sociologisch ten dele een publiek orgaan is. Het is echter niet mogelijk, verantwoordelijkheid te dragen, als men over de gang van zaken geen zeggingschap heeft. Verant woordelijkheid sluit noodzakelijkerwijze zeggingschap in. De grond voor medezeggingschap voor alle werkers is daarmede gelegd en tevens de basis voor dienstcommissies. Daaruit volgt dan echter, dat het de facto werken in die dienst mij een verantwoordelijkheid en dus een zeggingschap geeft. Het LOUTERE lid zijn van de dienstgemeenschap brengt mede, dat ik zeggingschap (want verantwoordelijkheid) heb. Of ik dan tevens lid ben van een vakvereniging of niet, doet HIER niet ter zake en is irrelevant. Daarmede wordt de waarde der vakorgani satie niet verkleind. Zonder hun gezegende invloed zou het van daag aan de dag ijdele praat zijn, in Nederland te spreken over een sociale orde. Maar hun taak ligt niet hier. Hier is het zo, dat het loutere lid zijn van de bedrijfsgemeenschap mij verantwoordelijk heid en dus zeggingschap geeft. Dit principe zo gesteld zijnde, moet echter opgemerkt worden, dat helaas in enkele bedrijven altijd wel mensen zullen zijn, die de verantwoordelijkheid t.o. de gemeenschap niet willen dragen. Even als het loutere lid zijn van een gezin mij verantwoordelijkheid geeft (zij het uiteraard een slechts analoge) maar een kind deze in facto bestaande verantwoordelijkheid niet inziet, kan ook in een dienst iemand zijn, die deze verantwoordelijkheid t.o. de gemeenschap niet draagt. De grote moeilijkheid is echter: hoe zijn deze mensen te vinden? Dit is practisch ondoenlijk. Het al of niet lid zijn van een vakvereniging geeft ook geen voldoende uitsluitsel. Het kan wel zijn, dat een ongeorganiseerde wél inziet, dat het BEDRIJF waarin hij werkt (en daarmede hij, als lid dier bedrijfsgemeenschap) verantwoordelijk is aan de gemeenschap; en omgekeerd een onge organiseerde dit niet inziet.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1949 | | pagina 414