418
14 DECEMBER 1949
zien de resultaten van de arbeid van deze Commissie niet op korte
termijn te verwachten zijn;
overwegende, dat er alle reden is, gezien de schrijnende achter
stelling van Breda, zijnde in grootte de 13e gemeente des lands,
terwijl er 35 gemeenten in de le klasse zijn ingedeeld, ten aanzien
van deze gemeente op het rapport der Commissie Kruyt vooruit te
lopen;
besluit, Zijne Excellentie de Minister van Binnenlandse Zaken
met de meeste aandrang te verzoeken:
1. de gemeente Breda in haar geheel bij wijze van incidentele
voorziening met de meeste spoed te willen indelen in de le
klasse volgens bijlage H. van het Bezoldigingsbesluit Burger
lijke Rijksambtenaren 1948;
2. indien dit onmogelijk zou zijn met de meeste spoed te bevor
deren, dat vooruitlopende op de herziening der classificatie
aan de gemeente Breda en de in de gemeente werkzame over
heidsinstanties, verlof wordt verleend lonen en salarissen uit
te betalen, als ware de gemeente Breda in haar geheel inge
deeld volgens de le klasse der genoemde bijlage, dan wel;
3. bij de wet tot standkoming ener Noodvoorziening Classificatie
te willen bevorderen dat in ieder geval de gemeente Breda
wordt ingedeeld in de le klasse van genoemde bijlage.
Dr. VELDKAMP wil bij de algemene beschouwingen gaarne een
aantal opmerkingen maken over het sociale facet van de begro
ting. In verband met het gevorderde uur zal spreker zich hierbij
zoveel mogelijk bekorten.
Spreker heeft bij het afdelingsonderzoek met andere leden de
vraag gesteld, of er niet een groter evenwicht moet bestaan tussen
de uitgaven voor sociale- en culturele zorg.
Met instemming heeft spreker ook geluisterd naar het hierover
gesprokene door Mr. Toxopëus, waarmede hij het geheel eens is.
Burgemeester en Wethouders zeggen evenwel in hun antwoord
dat een evenwicht niet nodig is, alhoewel de wethouder van Finan
ciën zoeven nog verklaard heeft dat er evenwicht is. Spreker
meent, dat een evenwicht wel degelijk nodig is, maar evenwicht be
tekent nog niet dat dit evenwicht fifty-fifty moet zijn. In zoverre
hebben Burgemeester en Wethouders sprekers vraag verkeerd op
gevat.
Hij meent dat sociale en culturele zorg twee belangrijke facetten
van de gemeentelijke behoeftenbevrediging bestrijken. Er komt
evenwel een ogenblik, waarbij wij voor beide sectoren moeten zeg
gen: tot hier en niet verder. Spreker meent dat dit ogenblik voor
de culturele sector eerder aangebroken zal zijn dan voor de sociale
sector. Spreker zou in dit verband willen aandringen op een meer
harmonische ontwikkeling van het subsidiebeleid, waarbij met deze
punten rekening zou dienen te worden gehouden.
Wanneer Burgemeester en Wethouders opmerken dat het onjuist
is te menen dat het totale bedrag aan subsidie voor culturele zorg
hoger ligt dan voor sociale zorg, omdat men dan de bedragen van
B. A. en dergelijke uit het oog verliest, dan hebben zij tot op
zekere hoogte gelijk. Evenwel zullen Burgemeester en Wethouders
moeten erkennen dat het terrein der sociale zorg op de eerste
plaats een terrein is voor de Kerkelijke Charitas. Spreker acht het
een verheugend teken dat in de kringen der Kerken het bewustzijn
weer naar voren is gekomen dat de Charitas vernieuwd en gecoör
dineerd moet worden en dat men met moderne middelen de Chari
tas wil gaan beoefenen. Het is spreker gebleken, en het stemt hem