15 DECEMBER 1949 463 De Heer TOXOPEUS deelt de mening van de Heer Vermeulen. Indien het enigszins mogelijk is, dan dient deze suggestie verwezenlijkt te worden. Derhalve steunt hij het voorstel van de Heer Verhaak. Mejuffrouw KOPPELAAR zegt het volgende: Mijnheer de Voorzitter, Het is mij een behoefte dit rijk gedocumenteerde, glasheldere betoog, dit warme pleidooi van Dr. Verhaak met kracht te steunen om de strijd op grote schaal aan te binden tegen de ziekte, die nog steeds zo'n groot aantal slachtoffers eist. T.b.c. kent geen rijken of armen, geen rang of stand. Toch weten we, dat t.b.c., vroegtijdig herkend, in de meeste gevallen genezen kan worden. De mogelijkheid tot vroegtijdige herkenning heeft Dr. Verhaak afdoende aangegeven. Ik heb nog de tijd gekend, dat men afwijzend tegenover deze methode stond en geen fiducie had in haar toepassing. Gelukkig is dit nu anders. Later heb ik persoonlijk een massa doorlichtingen meermalen mee gemaakt en daarbij mogen assisteren. De jaarlijks terugkerende doorlichting had tot resultaat dat het vorig jaar het aantal t.b.c.-gevallen in de fabriek, waar de doorlichting plaats vond, procentsgewijze beneden het gemiddelde van geheel Nederland lag. Het nog geconstateerde percentage werd bereikt door de nieuw aange komen vroeger ter plaatse nog niet doorgelichte personen. De doorlichting heeft haar vermaardheid van thans te danken aan de voortvarendheid, waarmee telkens weer de strijd tegen de t.b.c., met behulp van de meest moderne wetenschappelijke middelen werd aangepakt en volgehouden. Ook onder de bevolking is het woord „doorlichten" een begrip geworden. Uit de mond van de eenvoudigste arbeiders heb ik na de doorlichting mogen vernemen: „Wij kunnen onze Directie niet dank baar genoeg zijn voor dit mooie werk. Het is echter jammer dat vrouw en kinderen hiervan niet kunnen profiteren". Mijnheer de Voorzitter, wij en dan bedoel ik hiermede de gehele bevolking van Breda kunnen Dr. Verhaak niet genoeg dankbaar zijn voor zijn genomen initiatief om deze dringende kwestie aan de Raad voor te leggen. Indien, naar ik vurig wens, de Raad dit bedrag voteert, dan ben ik er van overtuigd, dat er zelden een som gelds zal worden uit gegeven, die direct zulk een grote winst zal afwerpen. Ik dank U. Wethouder VAN HOUTEN merkt op, dat de Heer van Gils zich vergist, indien deze denkt, dat het bedrag van ƒ30.000.— hem een bedenkelijk gezicht doet zetten. Het vraagstuk is zo actueel en de nood, die gelenigd kan worden zo groot, dat hij genegen is het bedrag op de begroting te brengen. Spreker verzoekt hem echter de gelegenheid te geven voor het houden van een bespreking met het College om de nodige bronnen te kunnen vinden. Geen enkel raadslid zal zeggen, dat de sug gestie van de Heer Verhaak niet verwezenlijkt moet worden, doch over de financiële zijde dient het College zich ernstig te beraden. Wethouder STRUYCKEN zegt, dat er 2 redenen zijn om het bedrag niet direct te voteren: 1Is een technische uitvoering aannemelijk? Zal de bevolking hiervoor te vinden zijn? Een psychische beïnvloeding zal van groot belang kunnen zijn. 2) De financiële zijde is wel niet onoverkomelijk, doch het is misschien mogelijk een bijdrage te krijgen van het Rijk en/of Ziekenfonds. Is zulks onmogelijk, dan zullen de kosten desnoods door een verhoging van de tarieven der bedrijven bestreden moeten worden, aangezien de voorgestelde t.b.c.-bestrijding de gehele bevolking ten goede komt. Spreker is van mening, dat het onderwerp zich bezwaarlijk leent voor

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1949 | | pagina 463