15 DECEMBER 1949 469 Mejuffrouw KOPPELAAR zegt het volgende: Mijnheer de Voorzitter, Het spijt mij, dat het antwoord van Burgemeester en Wethouders mij niet heeft kunnen bevredigen. Er zijn n.m. wel degelijk toestanden in de bestaande zweminrichtingen, die het noodzakelijk maken andere maat regelen te treffen. In het algemeen valt te constateren, dat in alle zwem inrichtingen een minimum aan kleding wordt gedragen. Zowel door mannen en jongens als door vrouwen en meisjes. Meestal dragen de mannen alleen een broekje, terwijl de dames badpakken dragen zonder rug of wel alleen een broekje en een plastron, jongere meisjes zelfs alleen een broekje. De Prinsenpiassen heeft één ingang, deze ligt recht tegenover het damesbad. Iedere bezoeker moet langs een grasveld, waar tafeltjes staan en men iets kan gebruiken, verder langs het dameszonnebad om via een enkele meters hoger gelegen bruggetje de kleedhokjes te bereiken. De zonnebaden zijn door kippengaas gescheiden. Na entree betaald te hebben kan men zich op het grasveld enz. vrijelijk bewegen, ongeacht of men in badcostuum is of niet. Bij de ingang staat een tafeltje waar men ansichtkaarten, chocolade en andere dingen kan kopen. Hiervan wordt ruimschoots gebruik gemaakt, alles in bovenomschreven minimale kleding. Vanaf de openbare weg is dat zichtbaar; ook is voorgekomen dat men zich in badcostuum op de openbare weg begaf. Controle heeft inderdaad plaats, hetgeen men bemerkt aan de tijdige waarschuwing van het personeel aan het publiek. Mijnheer de Voorzitter, door de oprichting en exploitatie ener zwem inrichting van een vergunning onder voorwaarden van Burgemeester en Wethouders afhankelijk te stellen, heeft men de mogelijkheid ener goed ingerichte zwemgelegenheid in de hand. Ik moge Burgemeester en Wet houders verzoeken de volgende maatregelen te willen treffen: 1) Wat betreft de badpakken, dezelfde maatstaven aan te leggen, welke de Ned. Zwembond haar leden voorschrijft. 2) Dat de ingang van de zweminrichting de Prinsenpiassen wordt ver legd, althans niet door beide sexen behoeft gebruikt te worden. 3) Dat er vanuit de inrichting geen rechtstreekse toegang bestaat tot het café. 4) Dat een daadwerkelijke controle wordt toegepast, desnoods een z.g. stille controle. 5) Dat ook de zonnebaden naar de sexe gescheiden worden, het kippengaas dus vervangen wordt door een muurtje. 6) Dat vanaf de openbare weg het vrouwenbad niet meer zichtbaar is. Mijnheer de Voorzitter, zo ik reeds eerder zei, de burgerlijke overheid heeft de zorg voor het algemeen welzijn van de burgers. Doch dit algemeen welzijn omvat niet alleen en zelfs niet op de eerste plaats materiële goederen; het omvat ook geestelijke goederen en onder deze geestelijke goederen neemt de zedelijke ongereptheid vooral ook van de jeugd een uitermate voorname plaats in, omdat dit een goed is, niet alleen voor het heden, maar ook voor de toekomst. Maar juist omdat de burgerlijke overheid de zorg heeft voor het algemeen welzijn, heeft zij ook het recht en de plicht om in te gaan tegen alles, wat een publiek gevaar voor de zedelijke ongereptheid van onze jeugd vormt. Mijnheer de Voorzitter, de toestanden, zoals ze in de afgelopen zomer waren, zijn meer dan onbehoorlijk en stijlloos. De waarde van de mense lijke persoonlijkheid, staat ons vrouwen anders voor ogen, dan de man. Wij voelen ons mede verantwoordelijk voor het welzijn van de Maat schappij. Ook het belang van de zedelijkheid en van het schaamtegevoel, welke de schoonheid en sterkte van de vrouw uitmaken, mag niet over het hoofd worden gezien. De geprikkelde sfeer geeft een groot moreel

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1949 | | pagina 469