480
21 DECEMBER 1949
voor het Katholiek onderwijs het Openbare niet duur genoeg kan
zijn.
Intussen hoorden wij in deze Raad reeds meerdere malen opmer
kingen, over onbegrijpelijke toestanden bij het Openbaar Lager On
derwijs. Uit het antwoord was dan op te maken, dat het vanzelf
sprekend niet ligt aan de Wethouder, ook niet aan schoolhoofden
of ander onderwijzend personeel en evenmin aan ambtenaren van
het Ve bureau. Wij vragen ons in gemoede af; waar het dan eigen
lijk wèl aan ligt.
Opmerkelijk is intussen, dat wij zelf na diepzinnige studie in
deze begroting geen enkel bedrag konden ontdekken over vakli
teratuur;, maar hoe ter wereld kan men bijblijven, als men zelfs
daar geen moeite voor doet. Wij weten thans o.a., dat de bibliotheek
van de school aan de Middellaan in een abominabel slechte toe
stand verkeert, en dan zien wij in de begroting, dat daarvoor de
laatste jaren telkens ƒ100.- beschikbaar gesteld was; maar wij
zien ook, dat in het voorgaande jaar nota bene voor de drie scho
len gezamenlijk een bedrag van 71,39 werd uitgegeven en het
jaar daarvoor drie hele, harde guldens.
Wij veronderstellen, dat het weinig zin heeft, hierop nog dieper
in te gaan.
Mijnheer de Voorzitter onder Hoofdstuk VIII valt ook de zorg
voor de jeugd in het algemeen. Het lijkt ons niet ter zake doende,
hier een uitvoerige verhandeling te houden over het feit, dat de
jeugd vooral door de achter ons liggende bezettingsjaren op schrik
barende wijze gederailleerd is. Het is voldoende dit vast te stellen,
maar wij zouden ook de afspraak kunnen maken, dat hier iets aan
gedaan moet worden. Slechts zelden in de geschiedenis der be
schaving heeft de jeugd zo hard leiding nodig gehad als thans. Nu
zij het verre van ons te menen, dat de Raad hiervoor bij uitstek
geschikt zou zijn, maar wel blijven wij van oordeel, dat een com
missie voor Onderwijs en Jeugdzaken zeer stimulerend kan werken.
En nu moge bij Burgemeester en Wethouders de gedachte rond
waren, dat hierdoor het werk van dit college slechts vermeerderd
wordt, doch dan komt het ons voor, dat dit in zijn algemeenheid
niet juist is. De Wethouder van Onderwijs is niet in staat en kan
ook niet in staat zijn, zelfs niet in samenwerking met de jeugd
raad, die hij ongetwijfeld te berde zal brengen alle scholen af te
hollen en alle jeugdgroeperingen en alle jeugdzaken onder zijn
hoede te nemen. Buitendien heeft in deze Jeugdraad naar men zegt
slechts 1 raadslid zitting en dan nog slechts bij toeval. Hierbij
bedoel ik natuurlijk uitsluitend de cumulatie
Mijnheer de Voorzitter wanneer U zich afvraagt, waar ik toch
zo plotseling al die woorden vandaan haal, dan moet ik U zeggen,
dat ik tijdens deze begrotingsbehandeling veel geleerd heb. Reeds
lang voordat hier dure telegrammen in de mode kwamen, meende
ik het in mijn onnozelheid nuttig mijn vragen uitermate kort te
formuleren, mijn gedachten in één dozijn woorden samen te vatten.
Waarschijnlijk als gevolg daarvan, zijn van de 8 zelfstandige op
merkingen, die ik mij veroorloofde er 6 in het geheel niet meer ge
noemd, terwijl de beantwoording der beide andere vragen mij aan
leiding gaven, mijzelf af te vragen, of ik het nu wérkelijk zo stom
gezegd had. Mijnheer de Voorzitter, tot nog toe is er geen man
overboord, ik heb afgezien van dupliek, en ben ook thans nog ge
neigd al het voorafgaande versta mij wel, althans mijn aandeel
daar in als volkomen onbelangrijk te beschouwen. Doch dit