21 DECEMBER 1949
481
Mijnheer de Voorzitter, deze jeugdcommissie, gaat mij aan het hart,
sterker nog, dit is voor mij een conditio sine qua non, een voor
waarde, zonder welke het beslist niet meer gaat.
Ik zou Burgemeester en Wethouders dan ook in overweging wil
len geven, het initiatief te nemen, tot het instellen van een Com
missie van Bijstand voor Onderwijs en Jeugdzaken, dan wel deze
Raad te vragen de wenselijkheid van een dusdanige Commissie ad
hoe te willen bestuderen.
Er is nog een derde mogelijkheid, het College van Burgemeester
en Wethouders of deze Raad zou ertoe kunnen besluiten een z.g.
gemengde Commissie van Advies in te stellen, bestaande
uit Raadsleden en niet-Raadsleden.
En dan moge deze Commissie geen steun vinden in de Gemeente
wet, toch zou zij veel en goed werk kunnen verrichten.
Het werk van Burgemeester en Wethouders zou hierdoor, in
plaats van vermeerderd in belangrijke mate verminderd kunnen
worden, rekening houdend met het feit, dat in deze laatste Com
missie zitting kunnen nemen, personen, die zich uit de aard hunner
functie op dit bepaalde gebied gespecialiseerd hebben.
Dank U.
De heer STUBENROUCH zegt zich voor een groot deel wel met
de beschouwingen van de heer Keim te kunnen verenigen. Dat de
Raad het onderwijs zo goed wenst als maar mogelijk is, blijkt wel
uit de vele malen dat onderwijskwesties onderwerp van het debat
zijn. Voor een commissie van bijstand in onderwijszaken voelt Spre
ker dan ook zeer veel. Weliswaar heeft de raad slechts zeggen
schap over het openbaar onderwijs, doch indirect profiteert daar
van toch ook het bijzonder onderwijs. De instelling van een derge
lijke commissie zou Spreker dan ook gaarne spoedig zien geschie
den.
Ook het jeugdvraagstuk heeft Spreker's grote belangstelling,
en met voldoening heeft Spreker in het jaarverslag van de Cul
turele Werkgemeenschap, waarin destijds de Jeugdraad is opgeno
men, gelezen over al hetgeen reeds in het belang van de Jeugd is
tot stand gebracht. Het ligt zeker op de weg der gemeente, dit
belangrijke werk te stimuleren. Niettemin meent Spreker dat moet
gestreefd worden naar een meer doelgerichte jeugdpolitiek. Nega
tive vormen als verbod van dit of van dat en steun door subsidies
zijn niet voldoende. De jeugdzorg moet vooral gericht worden op
de wilsvorming van de jongeren. Spreker vraagt in dit verband of
het mogelijk is te komen tot een niet-ambtelijke commissie, be
staande uit b.v. 2 of 3 raadsleden en 2 of 3 leden van de sectie
Jeugd van de C.W.G. met de Wethouder voor jeugdzaken als Voor
zitter.
Hiermede zou kunnen worden bereikt, uat een vast plan kan
worden opgesteld voor samenwerking van overheid en jeugdbewe
ging om de positieve doelstelling der jeugdorganisaties meer kracht
bij te zetten. Bovendien weten de organisaties dan, dat de verwe
zenlijking van hun idealen, door steun van de overheid, beter en
spoediger tot zijn recht zal kunnen komen. Voor de gemeente
biedt deze werkwijze het voordeel, dat een duidelijker inzicht zal
worden verkregen in de noodzakelijkheid van het verlenen van
subsidies. Juist omdat de overheid zich tot taak moet stellen, het
initiatief van de Jeugdorganisaties aan te moedigen, acht Spreker
het gewenst, de behartiging van deze zaken te leggen in handen