482
21 DECEMBER 1949
van een commissie, gevormd uit Raad en burgerij, (en hierin ver
schilt Spreker met de heer Keim,) en niet van een raadscommissie
voor onderwijszaken.
De heer BREKELMANS acht het, na het vragen en antwoorden-
spel over het openbaar lager onderwijs, wel noodzakelijk, dat aan
deze kwestie nog aandacht wordt besteed. Juist omdat er de laat
ste tijd zo veel is gesproken en geschreven over de achteruitgang
van het openbaar lager onderwijs, zal het goed zijn dit vraagstuk
nu eens goed aan te pakken. De heren Keim en Stubenrouch heb
ben gemeend, de oplossing te moeten zoeken in een commissie van
bijstand voor onderwijszaken. Spreker meent dat dit een kwestie
is voor een commissie ad hoe. Spreker verzoekt de Raad aan een
speciale raadscommissie de opdracht te verstrekken, na te gaan,
door welke oorzaken het openbaar onderwijs in deze gemeente is
achteruitgegaan. Het is geenszins de bedoeling te gaan zoeken naar
schuldigen, doch naar oorzaken. Daarnaast zal een commissie van
bijstand voor de, normale onderwijs aangelegenheden belangrijke
diensten kunnen bewijzen.
De heer Mr. TOXOPEUS meent dat de raad de plicht heeft het
openbaar onderwijs zoveel mogelijk te bevorderen. Al heeft het
weinig zin, alle oorzaken van het verval van het openbaar onder
wijs te gaan naspeuren, toch kan Spreker er wel mee instemmen,
dat enige helderheid terzake wel nuttig kan zijn. Spreker geeft
daarom in overweging, dit onderzoek op te dragen aan de com
missie van bijstand, door de heer Keim bedoeld.
i—n jiff!
De heer JONGBLOED meent met enkele korte opmerkingen te
kunnen volstaan. In de eerste plaats wil hij mededelen, dat hij de
idee van de heer Stubenrouch zeer toejuicht. Spreker betwijfeld
echter of het onderzoek, door de heer Brekelmans bedoeld, zal kun
nen worden opgedragen aan een commissie van bijstand voor on
derwijszaken, aangezien een dergelijk werk niet tot de taak van
een dergelijke commissie behoort. Een commissie ad hoc is daar
voor het aangewezen lichaam.
Voorts verzoekt Spreker ook te overwegen, of een commissie
van toezicht op het lager onderwijs niet ware in te stellen. Vroeger
heeft die, naar Spreker meent te weten, ook bestaan.
De heer Drs. VAN EGERAAT verklaart de voorstellen van de
heren Keim en Stubenrouch te willen steunen.
De heer VAN DEN EEDEN vestigt er de aandacht op, dat de
vaststelling van een vermenigvuldigingsfactor voor schoolgeld in
feite slechts is voorgeschreven voor noodlijdende gemeenten. Het
is Spreker bekend, dat voor vele gemeenten in Limburg en ook
wel in Noord-Brabant geen vermenigvuldigingsfactor geldt. Spre
ker verzoekt de schoolgeldheffing zodanig te regelen, dat geleide
lijk de vermenigvuldigingsfactor tot het cijfer 1 wordt terugge
bracht.
Wethouder Mr. STRUYCKEN appricieert het zeer dat de Raad
zo een grote belangstelling toont in onderwijs- en jeugdzaken. Door
verschillende sprekers zijn verschillende commissies voorgesteld.
Wat het jeugdwerk betreft, Spreker kan inzien, dat een commissie