30 MAART 1949 87 Wethouder STRUYCKEN antwoordt, dat dit niet het geval is. De heer JONGBLOED dacht, dat nu ook de huurverlenging wel van de baan zou zijn. Wethouder STRUYCKEN zegt, dat het College het plan heeft, de banen nog 9 jaren aan de heer van Brink te verhuren, ofschoon dan alle annuiteiten nog niet afgelost zullen zijn. De heer MEYS zegt, het voorstel pas ontvangen te hebben, zodat bestudering niet mogelijk is geweest. Het gevolg hiervan is, dat de navolgende passage hem niet geheel duidelijk is n.l.: „Aanvankelijk stelden wij ons deze voor op overeenkomstige „voorwaarden als bij de oorspronkelijke raadsbesluiten, d.w.z. jaar lijks betaling van een huurbedrag ad. f 195.- en halfjaarlijks (ge durende een twaalftal jaren) een bedrag van f 663.51, zijnde de „halfjaarlijkse annuïteit van het kapitaal van f 13.500.-, gerekend „naar 2%% rente over 12 jaar". Spreker vraagt hem deze passage nader te willen verklaren. Hij krijgt de indruk, dat de heer van Brink de koopsom plus annuïteiten betaalt en zodoende de afkoop in 1958 plaats vindt. Wethouder STRUYCKEN antwoordt, dat inderdaad in de annu ïteit de kostprijs begrepen is. Op deze wijze doet de heer van Brink er 12 jaren over. De huurtijd duurt echter 9 jaren, zodat dan 9/12 deel afgelost is. Na afloop van dit tijdvak huurt van Brink de ba nen misschien weer opnieuw in. De VOORZITTER zegt, dat de heer van Brink bezwaar had ge maakt tegen de huur van de grond. Het College heeft toen besloten hem gedurende de eerste 9 jaren geen afzonderlijk bedrag voor de grond in rekening te brengen. De ontvangsten zijn nu dus f 195.- minder als bij het eerste voorstel het geval zou zijn geweest, om dat de huur van de grond niet meer in de prijs begrepen is. De heer MEYS vindt, dat de verhouding tussen de gemeente en de heer van Brink geregeld dient te worden. De VOORZITTER zegt, dat het de bedoeling is, dat in de ko mende 9 jaren 9 van de 12 annuïteiten afgelost worden. Spreker stelt voor de heer van Brink te berichten, dat indien deze daarna wil doorhuren, hij dan nog de drie resterende annuïteiten dient af te lossen en voorts vanaf die tijd een op een redelijk bedrag te be palen huursom voor de grond moet betalen. Dit bedrag is echter nu nog niet te bepalen. De heer JONGBLOED vraagt of de gemeente dus na 9 jaren geen verplichtingen meer heeft ten opzichte van de heer van Brink. Wethouder STRUYCKEN zegt, dat het moeilijk is de huur der banen over een termijn van 12 jaren te laten lopen, omdat de ter mijn dan niet gelijk loopt met de huurtermijn van het zwembad. Zoals het nu is, kan de heer van Brink over 9 jaren het zwembad weer huren met de tennisbanen. Hij heeft dan de voorkeur voor deze huur. Het is derhalve de bedoeling de huurtermijn van de tennisbanen gelijk te laten lopen met die van het zwembad, doch niet met de annuïteiten.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1949 | | pagina 87