17 MEI 1950
153
De heer VAN GISBERGEN meent, dat aan het voorstel van
Burgemeester en Wethouders niet te overziene consequenties zijn
verbonden. Als het Openbaar Slachthuis is afgeschreven, wordt het
toch ook niet aan de Bredase slagers voor 1.overgegeven.
De VOORZITTER zegt, dat het slechts de bedoeling is geweest
de verhoudingen te vereenvoudigen. Het is begrijpelijk, dat de
Vereniging „Breda Vooruit", welke haar verantwoordelijkheid be
wust is, graag zeggenschap zou hebben over hetgeen zij verbouwt.
Wil de Raad het gebouwtje liever als eigendom van de gemeente
behouden, dan zou dit wellicht na de verbouwing aan de vereniging
zijn te verhuren voor een bedrag van 1.per jaar.
De heer MEIJS merkt op, dat het gebouwtje, ook na de ver
bouwing, in zijn geheel eigendom van de gemeente blijft.
De VOORZITTER bevestigt dit. Maar men vindt het nu eenmaal
niet prettig iets voor een ander te moeten verbouwen. Hij is er
echter van overtuigd, dat met deze Raad te praten zou zijn, indien
de Vereniging „Breda Vooruit" gedupeerd zou worden.
De heer BREKELMANS zou de Vereniging dom vinden, indien
zij na een dergelijke beslissing niet onmiddellijk voor eten subsidie
voor de verbouwing zou komen vragen.
De VOORZITTER zegt, dat een dergelijke consequentie niet in
het voorstel van de heer Meijs ligt opgesloten. Heti is slechts zijn
bedoeling aan te duiden, dat met de Raad te praten valt, wanneer
het geld, dat in de verbouwing wordt gestoken, er voor de Ver
eniging niet zou uitkomen.
Spreker deelt mede, dat Burgemeester en Wethouders het voor
stel van de heer Meijs overnemen, waardoor dus het verkeershuisje
aan het Stationsplein eigendom blijft van de gemeente, die het aan
de vereniging voor vreemdelingenverkeer na de door deze aange
brachte verbouwing zal verhuren voor ƒ1.per jaar. Indien deze
vereniging binnen korte tijd door die verbouwing zal worden ge
dupeerd, zal de Raad genegen zijn deze zaak nader te bezien.
Aldus wordt zonder verdere beraadslaging besloten.
21. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot aankoop van
grond aan de Gaffelstraat van P. A. G. Bakkeren.
De heer BRINKERHOP heeft een bezwaar tegen dit voorstel.
Hij heeft vernomen, dat reeds onderhandelingen zouden worden
gevoerd om deze grond te bestemmen voor oprichting van een
timmerfabriek en een metaalgieterij. Deskundigen beweerden hem,
dat de omwonenden veel hinder daarvan zouden gaan ondervinden.
De VOORZITTER merkt op, dat deze aangelegenheid beheerst
wordt door de Hinderwet. Intussen lijkt aankoop van de grond
door de gemeente toch verstandig.
De heer VAN SWOL acht het niet gewenst binnen de bebouwde
kom industrie aan te trekken. Vroeger werden dergelijke stukjes
grond juist gespaard. Getracht moet worden, de klein-industrie
onder te brengen in wijken waar zij niet met de Hinderwet in aan
raking! komen.