17 MEI 1950 157 b) een volledige dagtaak buitenshuis zal practisch nooit ver enigbaar zijn met een gezinstaak, welke de optimale werk kracht van de vrouw vraagt, en c) ingrijpen van de staat gezien als wetgever en als werk gever in de vorm van een min of meer uitgebreid arbeids- verbod voor de gehuwde vrouw is gezien vanuit het stand punt van het gezinsbelang ongewenst. Spreker wijst erop, dat hij in het rapport van de sociographische dienst heeft gelezen, dat in 1947 1115 vrouwen werkzaam waren in het bedrijf van de echtgenootover gevaren voor die gezinnen heeft hij nimmer iets gehoord. Het is sprekers bedoeling niet verder op deze kwestie in te gaan. Hij wil Burgemeester en Wethouders echter vragen dit probleem nog eens te willen bezien en zo mogelijk aan de betrokken com missies nieuwe voorstellen ter beraadslaging over te leggen. De heer VELDKAMP merkt op, dat de heer Rattink de gelegen heid, dat de pensioenaanspraken bij het ontslag van een huwende vrouw worden verbeterd, heeft aangegrepen dit ontslag zelve ter discussie te stellen. Hij wil op dit betoog echter niet ingaan, on danks het goedte gezelschap, waarop de heer Rattink zich beroept. Indien deze echter stelt het recht op eigen verantwoordelijkheid van de vrouw om in deze te beslissen, wil spreker zijnerzijds er op wijzen, dat de werkgever een even groot recht heeft om te bepalen welke personen hij in dienst zal nemen en houden. Overigens heeft een Staatscommissie dit vraagstuk nog in studie, om welke reden het ook al gewenst is thans er niet verder op in te gaan. Spreker meent, dat de redactie van het tweede lid van art. 59 Werkliedenreglement en 95 Ambtenarenreglement niet erg geluk kig is, waar eervol ontslag en in concubinaat leven geheel naast elkaar zijn gesteld. Bij het overleg over deze redactie hetwelk slechts telefonisch is gevoerd heeft spreker reeds zijn bezwaar daarover geformuleerd. Mede namens zijn fractie stelt spreker voor bedoeld lid van deze beide artikelen aldus te redigeren: „het ontslag, bedoeld in het vorig lid, wordt zonder in achtneming van de opzeggingstermijn verleend aan de werkvrouw, resp. de vrouwe lijke ambtenaar, die in concubinaat leeft". De heer VERMEULEN wil de vorige spreker niet betwisten, dat de werkgever een formeel recht heeft in dienst te nemen wie hij wil. Daartegenover ziet hij echter staan het morele recht van de man en vrouw, die gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor hun gezin, om te bepalen of ter realisering van die verantwoordelijk heid de vrouw beroepsarbeid zal verrichten of niet. Hij ondersteunt het verzoek van de heer Rattink deze zaak in het georganiseerd overleg nader aan de orde te stellen. De heer VAN KAMPEN merkt op, dat indien de gehuwde vrouw blijft werken, het betrokken gezin een dubbel salaris geniet. Daar door wordt/ ook werkgelegenheid ontnomen aan een man, die voor het levensonderhoud dan zijn hand zal moeten ophouden. De over heid heeft de plicht de plaats van deze vrouw vrij te maken voor een mannelijke werkkracht. De heer BRINKERHOF mist in de betreffende artikelen een uit zonderingsbepaling, welke hij gaarne zag opgenomen. Het kan toch voorkomen, dat de vrouw verplicht is te gaan wer-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1950 | | pagina 157