160
17 MEI 1950
Zonder verdere beraadslaging besluit de Raad overeen
komstig het voorstel.
De heren Kamphuis, Rattink en Brinkerhof vragen aante
kening, dat zij geacht wensen te worden te hebben tegen
gestemd.
38. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging
van de winkelsluitingsverordening. (Bijlagen 1950, no. 161.)
De heer KRAMERS acht het te betreuren, dat de minister niet
bereid is gebleken de oorspronkelijke bepalingen ter goedkeuring
aan de Kroon voor te dragen. Gezien de plaatselijke omstandig
heden was er voor die bepalingen alle aanleiding.
Thans blijft er inderdaad niets over dan zich met de thans voor
gestelde wijziging te verenigen.
Zonder verdere beraadslaging wordt overeenkomstig het
voorstel besloten.
39. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op een ver
zoek van het bestuur der R.K. Meisjesschool, Oosterhoutseweg 3,
om gelden toe te staan op grond van art. 72 der L.O.wet 1920 voor
wijziging, van de lichttoevoer ten behoeve van de lokalen. (Bijlagen
1950, no. 162.)
De heer RATTINK merkt op, dat de inspecteur van het lager
onderwijs in zijn advies mededeelde geen garantie te kunnen
geven, dat bij de voorgestelde vervanging van glas de verlichting
voldoende zou zijn. Kan daarom door Openbare Werken niet eerst
worden nagegaan op welke wijze een afdoende verbetering kan
worden verkregen? Anders worden er nu wellicht kosten gemaakt,
die later misschien nog onvoldoende en nutteloos blijken te zijn.
Wethouder STRUIJCKEN zegt, dat het zeker schijnt te zijn, dat
de vervanging van glassoort tot voldoende lichttoevoer zal leiden.
Zonder verdere beraadslaging wordt overeenkomstig het
prae-advies besloten.
Vervolgens wordt het woord gegeven aan de heer BRINKERHOF
voor het stellen van twee vragen.
De heer BRINKERHOF dankt voor de hem gegeven gelegenheid
een tweetal vragen aan het College van Burgemeester en Wet
houders te mogen stellen.
Zijn eerste vraag betreft het standpunt van dit college ten op
zichte van de herplaatsing van uit detentie ontslagen politieke
delinquenten.
Spreker herinnert er aan, hoe onder en tegen de Duitse bezetting
werd geleden en gestreden. Pijnlijk ervoer toen het Nederlandse
volk, hoe sommige Nederlanders verraad pleegiden en met de over
heerser trachtten een inlijving te bewerken bij het „derde Rijk".
De haat tegenover deze landgenoten was in die jaren nog groter
dan tegen de overweldiger van het vaderland. In deze gemoedstoe
stand van ons volk werd gesproken over de mogelijkheid van een
wraak-neming, van „bijltjes-dag". Reeds toen de verlossing in het
zicht kwam, maanden de herders van alle kerkgenootschappen hun