14 JUNI 1950 195 21. Prae-advies op een verzoek van de heer M. van Gooi, om eervol ontslag als leraar aan de Avondschool voor Nijverheids onderwijs. (Bijlagen 1950, no. 185.) 22. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het benoe men van enkele leraren aan de Gemeentelijke Ambachtsschool, (Bijlagen 1950, no. 180.) 23. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot herziening der huur van de koelcellen van het Openbaar Slachthuis. 24. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot herziening van het salaris van de chef van de administratie bij de politie. Tegenwoordig: Mevr. E. M. SLOTPLATTEL, Mej. J. P. KOPPELAAR, en de Heren: G. J. BRAAKHUIS, A. C. A. BRE- KELMANS, J. D. F. BRINKERHOF, H. J. C. COSIJN, A. C. DIRVEN, Mr. B. W. M. DRION, C. VAN DEN EEDEN, Drs. L. VAN EGERAAT, A. J. J. VAN GILS, N. W. C. VAN GISBER GEN, A. VAN HAPEREN, H. J. VAN HOUTEN, A. JONG BLOED, J. VAN KAMPEN, J. J. KAMPHUYS, A. KEIM, D. J. A. KRAMERS, J. A. MEYS, F. H. M. MOL, F. P. VAN DE NOORT, J. J. VAN O YEN, C. PEETERS, A. J. A. RATTINK, A. P. ROM- SOM, Ir. J. M. SCHIJEN, Mr. A. A. M. STRUYCKEN, Drs. G. C. STUBENROUCH, C. A. H. VAN SWOL, Mr. E. H. TOXOPEUS, Drs. O. G. E. M. VERHAAK, J. F. V. VERMEULEN, J. VER SCHUREN, A. J. WEZENBEEK. Afwezig de heren C. A. M. DE ROOS en Dr. G. M. J. VELD KAMP. Voorzitter: de heeer Dr. CLAUDIUS A. PRINSEN. Secretaris: de heer Mr. Ph. I. E. VAN WOENSEL. De VOORZITTER opent de vergadering en spreekt het gebed uit, waarvan de tekst is opgenomen in art. 8a van het Reglement van orde voor de vergaderingen van de gemeenteraad. Bericht van verhindering is binnengekomen van de heer Dr. G. M. J. Veldkamp. De VOORZITTER releverend het feit, dat de Raad zojuist een kunstwerk van wijlen de heer B. v. d. Meer bezichtigd heeft, door mevr. Wed. D. v. d. Meer aan de gemeente aangeboden, meent te magen zeggen dat allen dit werk prachtig vinden. Door hem is prijsopgaaf gevraagd van het in brons gieten van dit beeld. De kosten bedragen 2850.In Nederland is echter slechts één gieter voor dit soort werk. Spreker stelt voor het beeld te aanvaarden, onder dank aan mevr. v. d. Meer en het in brons te laten gieten. Het te verlenen crediet kan van de post „onvoorziene uitgaven" afgeschreven worden. Als het beeld gereed is kan bezien worden, waar het geplaatst zal worden. Een tragisch feit is, dat de heer v. d. Meer, die een bescheiden man was doch een wezenlijk kunstenaar, deze gebeurte nis niet meer heeft mogen beleven. Spreker hoopt evenwel, dat het beeld een getuigenis van dit kunstenaarschap zal afleggen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1950 | | pagina 195